Identiteit – III

In de vorige blogs hebben we gezien dat elke groep of gemeenschap een eigen identiteit nodig heeft om goed te functioneren, en dat wij-zij gevoelens of ons afzetten tegen wat we niet willen (oorlog, armoede, migranten, overstromingen of een klimaatramp) geen duurzame, verbindende groepsidentiteit oplevert. In een groep zonder sterke, gemeenschappelijke identiteit ontstaat onvermijdelijk de roep om een sterke, charismatische en autoritaire leider. Maar uiteindelijk loopt zo’n leiderschap niet uit op verbinding, maar op verdeeldheid en vaak erger. Daarvan hebben we in de geschiedenis genoeg voorbeelden gezien en we zien dat nu weer in Polen, Hongarije, Turkije en de Verenigde Staten. Maar hoe kunnen we dan wel een groepsidentiteit scheppen? Het voorbeeld van de Verenigde Staten is interessant.

De Verenigde Staten zijn er een tijdlang in geslaagd een gemeenschappelijke identiteit op te bouwen op grond van twee pijlers: de onafhankelijkheidsverklaring en de boodschap in de “State of the Union’ van Franklin Delano Roosevelt in 1941. Om met het eerste te beginnen, het gaat daarbij voornamelijk om de tekst: We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness. En wat betreft de State of the Union gaat het om de zogenaamde vier vrijheden, die Roosevelt van wezenlijk belang achtte voor een democratische rechtsorde, te weten: de vrijheid van spreken en meningsuiting; de vrijheid van elk persoon om God te aanbidden op zijn eigen manier; de vrijwaring van gebrek; de vrijwaring van vrees.

vrijheidsbeeld, New York

In de VS hebben deze twee pijlers tot aan de opkomst van de Tea Party in 2009 gediend als een bron voor een gemeenschappelijke groepsidentiteit. Dat had onder andere tot consequentie dat iedere nieuwkomer, iedere immigrant meteen erkend werd als Amerikaan, en zich ook als zodanig identificeerde: ik ben een Amerikaan uit Mexico, Japan, Engeland, of waar vandaan dan ook. De VS waren in dit opzicht een voorbeeld voor de wereld.

Helaas is deze groepsidentiteit verloren gegaan door de opkomst van het populisme, culminerend in de verkiezing van iemand die weliswaar deze principes formeel niet loochent – dat kan zelfs hij zich (nog) niet permitteren – maar ze in feite met voeten treedt. Toch biedt het Amerikaanse voorbeeld een inspiratie voor hoe het vormen van een gemeenschappelijke groepsidentiteit zou kunnen – daarover de volgende keer. Wordt vervolgd.

Identiteit – II

In mijn vorige blog stelde ik dat elke groep een groepsidentiteit nodig heeft om goed te functioneren, en dat we die groepsidentiteit vaak ontwikkelen door ons af te zetten tegenover andere groepen: Nederlanders tegenover Belgen of Duitsers, christenen tegenover andere denominaties, Joden of moslims, moslims tegenover christenen en Joden, atheïsten tegenover gelovigen, witte mensen tegenover zwarte mensen en v.v., mannen tegenover vrouwen, welgestelden tegenover minder bedeelden, arbeiders tegenover ‘kapitalisten’, het ‘volk’ tegenover de elite, enzovoort en zo verder.

Dit proces levert weliswaar een identiteit op, maar het bergt ook een aantal gevaren in zich, zoals we allemaal wel weten. Het wij-zij gevoel loopt erg gemakkelijk uit op vooroordeel, segregatie, discriminatie, racisme, extreem nationalisme, populisme of geweld. Zo doet de identiteit van een subgroep vaak afbreuk aan de identiteit van de grotere eenheid (bijvoorbeeld de natie) waarvan hij deel uitmaakt.

Tot zover heb ik niets nieuws verteld, hooguit op een rijtje gezet wat u allemaal wel weet. Maar nu rijst de vraag: kunnen we de groepsidentiteit niet aan iets anders ontlenen dan aan ingroup-outgroup-attitudes?

Een mogelijkheid die zich aandient is: het hebben van een gemeenschappelijke doelstelling of ideaal. Daarvan zijn voorbeelden. Het Westen en Noorden van Nederland hadden als gemeenschappelijk ideaal: de strijd tegen het water. En na de oorlog had de overgrote meerderheid van Nederland het ideaal van de wederopbouw voor een rechtvaardige, harmonieuze en welvarende samenleving. En Europa had een tijdlang het ideaal van vrede als bindende factor: nooit meer oorlog.

Al die idealen/doelstellingen hadden als nadeel dat ze een negatieve connotatie hadden: geen overstromingen, geen fascisme, geen oorlog. En als die negatieve verschijnselen zich dan een tijdje inderdaad niet voordoen, wordt de ideaaldoelstelling sleets en verliest zijn bindende kracht.

Wat zou dan wel de bron kunnen zijn van een groepsidentiteit? Daarover wil ik graag in een volgende blog met u van gedachten wisselen. Wordt vervolgd.

Diversiteit

Identiteit-I

Ieder van ons heeft, bewust of onbewust, behoefte aan het antwoord op de vraag: Wie ben ik (eigenlijk)? We kunnen deze vraag diepgaand onderzoeken, en komen dan uiteindelijk uit op ons (voorlopig) ultieme antwoord. Dat antwoord is niet voor iedereen hetzelfde, het duidt echter wel ons wezen, onze kern aan. En hoewel de woorden die we daarvoor gebruiken dus niet voor iedereen hetzelfde zijn, zijn we op dat niveau toch wezenlijk aan elkaar gelijk. Dat is de weg naar eenheidsbewustzijn.

Dit is allemaal makkelijk gezegd, maar de weg naar dit bewustzijn (meer dan een oppervlakkig idee) is vaak moeilijk en soms pijnlijk en wordt daarom door velen niet begaan. Niettemin blijft de behoefte aan een eigen identiteit en dan wordt die vaak oppervlakkiger bevredigd. We zijn in feite weliswaar allemaal gelijk, maar toch ook uniek. Het is als met onze vingerafdruk en onze iris: geen twee vingerafdrukken of irissen ter wereld zijn aan elkaar gelijk (maar we hebben wel allemaal een vinger en een oog – afgezien van ernstige beschadigen natuurlijk). Het is eenvoudiger onze identiteit te ontlenen aan ons uniek zijn, dan aan onze kern. We kunnen ons uniek zijn makkelijker aanvoelen, en vatten dat samen in onze naam, of in de manier we waarop we denken of ons gedragen. We zijn er van nature van overtuigd dat we uniek zijn.

We kunnen deze beide identiteiten, die ontleend aan eenheid en aan ons uniek zijn mooi combineren in het zinnetje, uitgesproken of gedacht tegenover de ander: “Ik ben anders dan jij, maar niet echt”. Dat impliceert overigens dat de eenheidsidentiteit fundamenteler is dan de uniciteit.

So far so good. Maar als we in een groep functioneren – een natie, een organisatie, een gemeenschap, een volk, een familie – hebben we aan deze individuele identiteiten niet genoeg. Want een groep kan niet goed functioneren zonder een collectieve identiteit, samengevat in het woordje ‘wij’. Zonder die groepsidentiteit is het ontwikkelen van een gedeelde doelstelling en activiteit vrijwel onmogelijk. De eenheidsidentiteit kan niet goed dienen als collectieve identiteit, want die onderscheidt de groep niet voldoende van de buitenwereld. En dat onderscheid is wel nodig omdat we voor een gevoel van veiligheid allemaal tot een duidelijk af te bakenen groep willen behoren. Die behoefte aan veiligheid is een oeroude levensbehoefte, nog uit de tijd daterend dat we in stammen leefden. Zonder de groep waren we ten dode opgeschreven. Dat anderzijds uniciteit zich niet tot een groepsidentiteit kan ontwikkelen ligt in het begrip zelf besloten.

Om in de behoefte aan groepsidentiteit te voorzien kiezen de leiders van de groep vaak voor de gemakkelijkste weg, en dat is je als groep af te zetten tegen andere groepen. Wij maken dan onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’. Dit onderscheid wordt dan overgenomen door de leden van de groep. Dit fenomeen van ‘ingroup-outgroup attitudes’ is bij mijn weten voor het eerst diepgaand geanalyseerd door Gordon W. Allport (The Nature of Prejudice, 1954). Op de deels schadelijke effecten van dit verschijnsel, dat in vrijwel elke groep voorkomt, ga ik in het volgende blog nader in. Wordt vervolgd.

De wolk van niet weten.

Er waren twee periodes in mijn leven dat ik dacht wel aardig te weten hoe het leven en de wereld in elkaar zat: mijn late puberteit en jonge adolescentie, en zo rond mijn veertigste. Hoe arrogant! Daartussenin en daarna heb ik nog veel kennis en ervaring opgedaan, waaruit ik concludeerde dat ik nog heel veel NIET wist. Want kennis is nog iets anders dan dieper weten. En uiteindelijk is dat, zo na mijn 75e, uitgelopen op het besef dat ik op een dieper niveau eigenlijk maar heel weinig weet. Wat een rust! Dat leidde ergens in mijn 80e levensjaar (dat is dus vorig jaar) tot een gedicht dat ik heb voorgedragen op het symposium op mijn verjaardag. Zelf heb ik altijd moeite om een voorgedragen gedicht echt te volgen (het gaat me vaak te snel), en misschien is dat wel voor meer mensen het geval. Daarom laat ik het hier nog eens volgen, ook voor diegenen die niet op mijn symposium aanwezig waren, en voor hen die me verzochten het gedicht nog eens te mogen lezen.

  • Wat is geloof, en wat is zeker weten?
  • Bij geloof hoort twijfel, bij weten zekerheid.
  • Ouder wordend raak ik beide steeds meer kwijt. 
  • Bestaat God wel? Of ben ik dat vergeten?
  • Je weet het niet.
  • Er is meer tussen hemel en de aarde,
  • Dan ooit gedroomd in mijn filosofie. 
  • Zo spreekt de dichter. Maar alles wat ik zie
  • is slechts materie van meer of minder waarde.
  • Je weet het niet.
  • Er is een subtiel rijk, met engelen en geesten.
  • En velen hebben daarmee echt contact.
  • Voor mij bleef dit helaas nog erg abstract
  • ondanks een intensieve, lange queeste.
  • Je weet het niet. 
  • Velen hebben bijna-dood ervaren.
  • Hun hersenfuncties gingen dan teloor.
  • Maar het bewustzijn werkte toch nog door.
  • Hoe kan de rede zoiets nu verklaren?
  • Je weet het niet.
  • Die mensen weten het inmiddels zeker: 
  • Er is beslist een leven na de dood.
  • Waarom dan blijft mijn twijfel toch nog groot?
  • Ik hoorde meer; mijn weten werd steeds weker.
  • Je weet het niet.
  • Degeen die uit zijn lichaam is getreden
  • kon zonder ogen vele dingen zien.
  • Dat is nu wel bewezen, maar misschien 
  • is mijn verstand te klein, want tot op heden
  • vat ik het niet.
  • Miljarden geloven in reïncarnatie.
  • Maar mij spreekt het idee nog steeds niet aan.
  • Wie leeft er dan nu eigenlijk in een waan?
  • Ik houd het maar op mijn eigen aberratie.
  • Je weet het niet.
  • Er wordt gezegd: je kan je leven helen.
  • Het denken schept je eigen werk’lijkheid.
  • Maar waarom is het leven dan soms strijd?
  • En teistert angst voor onheil vaak zovelen?
  • Je weet het niet.
  • Toeval bestaat niet, hoor je ook vaak zeggen.
  • Ik denk, het is maar hoe je het bekijkt.
  • Niet alles is precies zo als het lijkt.
  • En wat gebeurt is vaak niet uit te leggen.
  • Je weet het niet.
  • Is er in ons een dieper innerlijk weten?
  • Worden we soms door een gids geleid?
  • Ik voel vaak zijn of haar aanwezigheid.
  • Maar wie het is? Dat ben ik dan vergeten.
  • Ik weet het niet.
  • Is er een bouwplan voor de aarde en de kosmos?
  • Of is het toeval dat de evolutie drijft?
  • En is er iets dat eindeloos beklijft?
  • Vervalt wat we creëren weer tot chaos?
  • Je weet het niet.
  • En dan de moeder aller grote vragen:
  • Wat is het dat we hier hebben te doen?
  • Wat moet er staan op ons symbolisch blazoen?
  • Wat is de taak waarmee we willen slagen?
  • Je weet het niet.
  • Zo weet ik niet, maar ik geloof in schoonheid.
  • Die heb ik in mijn leven vaak ervaren.
  • Een diepte die ik ook niet kan verklaren,
  • Verbinding vormt ze met de eeuwigheid.
  • Dat geloof ik.
  • En toen mijn oudste dochter was geboren.
  •  – dokter en zuster waren weggegaan –
  • Toen wist ik: ze komt ergens vandaan:
  • Een uniek mens treedt aan in ’t ochtendgloren. 
  • Dat weet ik.

Blij-moedig.

Mijn vorige blog eindigde ik met mijn voornemen om mijn 80e verjaardag aandachtig en in blijmoedigheid door te brengen. Dat kostte me weinig moeite, want ik had een symposium georganiseerd met als titel: Hoe blijmoedig te leven in een hachelijke wereld, en daarvoor sprekers uit te nodigen van wie ik wist dat ze een mooie voordacht konden houden. En dat deden ze. Bovendien was er een musicus die samen met de zaal ontroerende muziek tot klinken bracht.

Graag vat ik hieronder nog eens samen wat voor mij de belangrijkste conclusies waren van het symposium.

  1. Als we het over een hachelijke wereld hebben kan het gaan over moeilijkheden in ons persoonlijk leven, maar ook over de samenleving als geheel. Dan denken we al gauw aan de klimaat problematiek, die door de traagheid van de processen eigenlijk niet meer op te lossen is.  We zijn het kantelpunt voorbij. Dat wil niet zeggen dat het niet goed is om klimaatbewust te leven en handelen – dat is op zichzelf al waardevol. Doen wat ons hart en onze hand te doen vinden, geeft ons hoop, ongeacht het resultaat.
  2. Naast het klimaatprobleem is het wereldvoedselprobleem bedreigend. Het ontstaat door drie factoren: we gaan onzorgvuldig, om niet te zeggen roekeloos, met de aarde om, we zijn met te velen op deze aarde, en de klimaatverandering doet de rest. Ook dit probleem is moeilijk op te lossen. De deskundigen zijn het er niet over eens of het überhaupt kan.
  3. Dit zo zijnde vergt het moed om blij-moedig te leven. Je kunt niet blij zijn door de situatie te ontkennen of te verdoezelen. Maar je kunt je in het bewustzijn daarvan wel richten op de schoonheid en de liefde in jezelf en de wereld. Daar worden we blij van.
  4. We kunnen het klimaatprobleem dan wel niet oplossen, maar we kunnen wel gaan voor een wereld waarin verbinding tussen mensen, tussen mensen en de andere dieren en de overige natuur centraal komt te staan. Ik zelf zou zeggen: waarin de heiligheid van het leven een kernwaarde is.
  5. Als we praten over verbinding, dan gaat het niet alleen over de horizontale verbinding waarvan in het vorige punt sprake was, maar ook over de verticale verbinding met de aarde en de ‘hemel’. Of anders gezegd met de onzichtbare, niet fysieke wereld(en). Wie of wat dat is wordt door iedereen weer anders ingevuld, dat bleek ook op het symposium. De verticale verbinding is even belangrijk voor ons persoonlijke en collectieve heil als de horizontale verbinding. Op het kruispunt van de verticale en de horizontale verbinding (zie de afbeelding hieronder) ligt ons hart, zodat we dan allemaal een ‘warrior of the heart’ kunnen worden en blij-moedig kunnen leven.
  6. En tenslotte: wonderen bestaan; op individueel niveau en op gemeenschappelijk niveau.  Uiteindelijk kunnen we de toekomst niet kennen. Dus wat er daadwerkelijk gaat gebeuren: we weten het niet. Misschien is het niet de bedoeling (van wie?) dat de mensheid ten onder gaat. Misschien zullen we als mensheid niet fysiek overleven, maar misschien wel op geestelijk niveau. Wie zal het zeggen?          
De roos van liefde ontbloeit aan het rozenkruis

Niets bijzonders – of toch wel?

Vandaag ben ik 80 geworden. Niets bijzonders zou je zeggen; in deze tijd worden er iedere dag duizenden mensen 80 jaar, mondiaal waarschijnlijk vele miljoenen. Maar voor mij is het wel een onwezenlijke gedachte. Ooit had ik het voornemen 74/75 jaar te worden, niet ouder, en dat is dus grandioos mislukt.

Natuurlijk is 80 jaar worden geen concrete, fysieke gebeurtenis. Dat zijn verjaardagen in het algemeen niet; het zijn artefacten, kunstmatige verschijnselen, ontstaan door een symbolische handeling. In sommige culturen worden ze dan ook niet gevierd. Maar in onze cultuur dus wel. Wij hechten er betekenis aan. En voor mij geldt dat in het bijzonder voor deze 80ste verjaardag. Wat roept deze dag dan bij me op?

In de eerste plaats verbijstering. Verbijstering over het feit dat ik nog fysiek en geestelijk gezond rondloop, terwijl er om me heen mensen van mijn leeftijd of soms (veel) jonger ziek worden of zelfs doodgaan. Zo stierf er in mijn loge dezer dagen iemand op de leeftijd van 47 jaar aan een bloedvergiftiging nadat hij genezen leek van kanker. Het leven is verbijsterend, in zijn schoonheid, mysterie, maar ook in zijn willekeur. Wat overigens ook verbijsterend is, bijna onvoorstelbaar, dat er allerlei zaken gepland zijn en ontwikkelingen gaande zijn waarvan ik de voltooiing niet meer zal meemaken. Dat het leven zomaar ineens kan ophouden.

In de tweede plaats roept deze leeftijd vragen op over de dood. Wat is er na dit leven? In de vrijmetselarij speken we over sterven als ingaan in het Eeuwige Oosten. In onze tempel (werkplaats) onderscheiden we windrichtingen; het Westen staat dan voor de profane wereld van alledag, met zijn hectiek, verdeeldheid en verwarring. Het Oosten staat voor de spirituele wereld. Het opschrift op de muur in het Oosten luidt: Des Wetens End. En zo is het. We weten niet waar we naar toe gaan. Blijft onze identiteit als afzonderlijke entiteit voortbestaan, of gaan we op in een ongedifferentieerd bewustzijn? Ik weet het niet.

In de derde plaats maakt deze dag me extra bewust van de gevoelens van dankbaarheid die bij me leven. Dankbaarheid voor het feit dat ik geestelijk en lichamelijk niet lijd aan ernstige kwalen, mijn familie gezond is, dat ik verkeer in aangename materiële omstandigheden en dat de aarde maar blijft geven ondanks het feit dat we haar gruwelijk maltraiteren. Dankbaarheid jegens wie? Dat zou ik ook zou gauw niet weten, maar in elk geval voel ik me hoe dan ook gezegend.

Ik kan nog wel even doorgaan over alle gedachten en gevoelens die door deze artificiële gebeurtenis bij mij geactualiseerd worden, maar dan wordt dit blog veel te lang. Bovendien zijn die gedachten en gevoelens niet voorbehouden aan deze leeftijd – meer of minder bewust zijn ze allemaal al eerder voorbijgekomen en ook bij u wel bekend. Daarom laat ik het hier maar bij. En zal ik deze dag aandachtig en in blijmoedigheid doorbrengen.

Potius deficere quam desperare

De spreuk in de titel – Potius deficere quam desperare – ( liever tekortschieten dan wanhopen), staat in baksteen vermeld op een van de twee gevels van het Amsterdams Lyceum, de school waar een van mijn kleindochters op school zat. Het is geloof ik ook het motto van de school. Waar de spreuk vandaan komt heb ik niet kunnen achterhalen. Misschien is hij wel bedacht door de oprichter en eerste rector van de school, dr. C.P. Gunning. Gunning was rector van 1917 tot 1952, met een onderbreking van enkele jaren gedurende de oorlog, toen hij werd gevangen genomen omdat hij geprotesteerd had tegen het wegsturen van de joodse leerlingen. Hij heeft zijn spreuk dus wel waar gemaakt!

De spreuk zet aan tot reflectie. De spreuk is de tegenpool van de uitspraak van Václav Havel: Hoop is ergens voor werken omdat het goed is, niet alleen omdat het kans van slagen heeft. De spreuk slaat zowel op je eigen persoonlijke ontwikkeling, als op het bijdragen aan de samenleving. Het zou toch treurig zijn als je aan het eind van je leven over veel dingen moet zeggen: ik heb het niet eens geprobeerd. . . ?

Zo hoop ik dat velen van ons in 2020 onze ‘comfort zone’ verlaten en risico’s durven nemen. U persoonlijk wens ik daarom naast uw successen ook veel falen toe. Ikzelf ben daar gisteravond al mee begonnen, maar dat is een ander verhaal. Gelukkig nieuwjaar!

Het Amsterdams Lyceum

Alle malen zal ik wenen.

We zitten nu in de adventstijd. Advent komt van adventus: de komst. De komst van wie of wat? Van Kerstmis, van Jezus, van vrede?

Ik ben niet godsdienstig maar het bijbelverhaal bevat voor mij wonderschone, inspirerende metaforen; zowel van het goede als van het kwade. Bij Kerstmis denk ik dan aan drie symbolen: geboorte, licht en doop. Maar voor ik daar op inga, eerst iets over de adventstijd. De tijd van de donkere dagen voor Kerstmis. Een tijd van duisternis. Duisternis wordt vaak gezien al iets negatiefs, de afwezigheid van licht, een tijd van somberheid en een tijd van het kwaad. Maar het is ook een tijd van inkeer, bezinning. Om met The Essene Book of Days te spreken: Outer darkness calls for nourishment within.

Zo heb ik me dezer dagen eens bezonnen op wat voor mij de betekenis van Kerstmis is. En dan komen er drie begrippen naar boven: licht, geboorte en doop. Over elk van die begrippen een enkel woord.

Natuurlijk is kerstmis in de eerste plaats een feest van de terugkeer van het licht. Het is in die zin een voortzetting van de oude, voor-christelijke, tradities van de midwinterfeesten. Het lengen van de dagen staat dan voor levenskracht: The seed stirs in the earth. In die zin is Kerstmis voor mij een feest van vertrouwen: het leven overwint altijd! Het gras breekt zelfs door het asfalt, of het plaveisel.

Dan heeft de christelijke traditie kerstmis gemaakt tot het feest van de geboorte van Jezus. Dat is opmerkelijk, want Jezus is vrijkwel zeker niet in de winter geboren (dan zijn er immers geen herders in het veld!). Waarschijnlijk is hij bovendien niet in Bethlehem geboren maar in Nazareth. Het geboorteverhaal zoals wij dat kennen is later toegevoegd, zoals dat vaak bij uitzonderlijke personen gebeurt. Het thema van de geboorte onderstreept dan de betekenis van deze persoon. Voor mij staat geboorte voor een nieuw begin, en voor een beloftevolle toekomst. In deze tijd, waarin de toekomst van het leven op deze planeet op het spel staat, is dat voor mij een hoopvolle boodschap.

Maat het Kerstverhaal eindigt wat mij betreft niet ten tijde van de geboorte van Jezus. Als Jezus geboren wordt is hij nog niet meer dan een gewoon mensenkind, met weliswaar een groot talent voor contact met de bovenwereld, maar die gevoeligheid moet dan nog ontwikkeld worden. Op twaalfjarige leeftijd blijkt hij daarbij zover gevorderd te zijn (zijn bezoek en achterblijven in de tempel), dat we kunnen speken van een mysticus en een profeet. Hij raakt dan achttien jaren buiten beeld, om ten slotte op zijn dertigste gedoopt te worden door Johannes de Doper. Dan daalt de heilige geest (de Christus geest) in hem neer, en kun je zeggen dat hij volledige verlichting bereikt. Dit feit wordt in de Kerk gevierd op 6 januari (epifanie, verschijning), en daar pas eindigt wat mij betreft het kerstverhaal. (Het verhaal gaat verder, maar dat is meer iets voor Pasen) Zoals Jezus ons leert is contact met het hogere, de onzichtbare wereld, iets wat alle mensen kunnen bereiken. Het is juist aan dat contact dat het in deze wereld ontbreekt, en dat mijns inziens tot rampzalige gevolgen leidt. Kerstmis leert ons echter dat dit niet noodzakelijkerwijs zo hoeft te zijn. Dan is misschien de echte vrede op aarde mogelijk, en vinden we een uitweg uit onze impasse.

In verband met kerstmis volgende week geen blog.

De nieuwe autoriteit.

In de periode van de Verlichting werden de tot dan toe bestaande autoriteiten – koning en adel, paus en kerk, bijgeloof, dogmatische stelsels – een voor een onderuit gehaald. Eén autoriteit, gebaseerd op het het beroemde ‘Cogito ergo sum’ (Ik denk, dus ik besta) van Descartes, overleefde deze slachtpartij: de rede als innerlijke kracht van de mens. Gaandeweg werd deze rede echter beperkter opgevat dan de oorspronkelijke verlichtingsdenkers dat deden: als een rationele, cerebrale functie. Voor de grondleggers van de Verlichting – Descartes, Spinoza, Locke, Hume, Leibniz, Rousseau, Voltaire, Kant – was de rede meer iets als het gezonde verstand, het redelijk denken, en omvatte de rede ook een intuïtief en een gevoelsaspect. Toen dit wegviel bleef echter één autoriteit overeind staan: die van de moderne, empirische wetenschap.

Met het postmodernisme is echter ook deze laatste autoriteit gesloopt. In het postmodernisme is alleen maar waar wat ieder individu persoonlijk vindt. Dat geldt helaas niet alleen voor meningen, normen, waarden en opvattingen, maar ook voor feiten. Een interessant voorbeeld hiervan is dat bij de klimaattafels, waaruit het klimaatbeleid zou moeten voortkomen, geen wetenschappers mochten aanzitten. De (toegepaste) wetenschap is dan ook bij het opstellen van het klimaatbeleid volledig genegeerd. Het effect is uiteraard dat er een aantal maatregelen zijn voorgesteld die waarschijnlijk niet uitvoerbaar zijn (Terzijde: Dat geldt voor veel meer aspecten van het overheidsbeleid). Enkele voorbeelden: Het overhaaste besluit om Nederlandse huishoudens niet langer te laten stoken op aardgas. Dat heeft alleen maar zin als alle electriciteit waarmee dan gekookt en gestookt wordt groen is, maar dat is voorlopig nog lang niet het geval. Een ander voorbeeld: de subsidies op electrisch rijden. Ook daarvoor is de groene stroom nog onvoldoende beschikbaar, nog afgezien van het probleem dat de capaciteit van het electriciteitsnet nog jarenlang onvoldoende zal zijn om aan alle vraag te voldoen (denk ook aan de stroomvraag van datacentra). Ook zal er wereldwijd zo’n grote vraag zijn naar electrische auto’s, dat de benodigde grondstoffen voor accu’s zeer schaars zullen worden en wellicht zelfs helemaal niet meer te verkrijgen zijn (of door China zijn opgekocht). Om werkelijk binnen 30 jaar te komen tot een totale energietransitie zijn veel drastischer maatregelen nodig op het gebied van energieopwekking en – opslag. Ben benieuwd wat Europa daarvan gaat bakken onder leiding van Van der Leyen en Timmermans.

Als alle oude autoriteiten verdwenen zijn, bij welke autoriteit moeten we dan te rade gaan? Het zal de lezers van dit blog niet verbazen dat ik daarvoor als enig alternatief onze innerlijke autoriteit zie. Als we de moed hebben om bij onszelf te rade te gaan, dan zullen we ons wellicht niet laten belemmeren door onze gevoelens van angst, onzekerheid en machteloosheid. Dan zullen we de moed vinden de realiteit onder ogen te zien, overdreven pessimisme en optimisme te vermijden en te blijven kijken. Dan zullen we tot de ontdekking komen dat er op collectief niveau krachtige maatregelen nodig zijn, waarvoor we allemaal zullen moeten inleveren. Misschien kunnen we het dan ook eens worden over een gedeelde waarde die ten grondslag zou kunnen liggen aan die maatregelen; bijvoorbeeld de ‘heiligheid van (al) het leven’. Als dit proces niet alleen bij ‘progressieve’ of ‘linkse’ denkers plaats zou kunnen vinden, maar bij een groot deel van de bevolking, dan zal de politiek dat moeten volgen (dat heet draagvlak!). Daarbij zouden de media een belangrijke rol kunnen spelen. En ook het onderwijs kan bij uitstek de wegbereider zijn voor een hoopvolle toekomst; dan wordt het meteen wat minder saai.

Bron: Wikipedia

De schaamte niet voorbij. . .*)

In 1968 hadden de Rolling Stones een concert geboekt in Praag, dat op ruwe wijze werd gecancelled door het neerslaan van de Praagse Lente . Toen sprak Mick Jagger de gedenkwaardige woorden: Wij komen hier terug als de vrijheid is hersteld, en dan spelen we voor niets. Dat gebeurde in 1990, en ik was daarbij. Ik was daar met mijn zoon en mijn Tsjechische collega en gastheer, en in de front loge van het gigantische stadion zat toen glunderend president Havel. Mijn Tsjechische vriend zei toen met ontroering in zijn stem: “Voor het eerst sinds jaren kan ik trots zijn op mijn president.” Die woorden raakten me diep.

Sindsdien besef ik hoe belangrijk het is dat we met respect kunnen kijken naar de personen aan wie de leiding van ons land toevertrouwen. Als we dat allemaal zouden kunnen, zijn moeilijke discusies over identiteit en de betekenis van onze nationaliteit niet meer nodig. Respect hoeft geen idolatie te zijn, integendeel: werkelijk respect is gebaseerd op gelijkwaardigheid en waardering. Voor onze huidige regering (en vele daaraan voorafgaande) heb ik allerminst respect. In tegendeel: ik schaam me te wonen in een land waarvan de regering

  • de logische consequenties van de oorlogsvoering waarin we ons willens en wetens begeven verdoezelt, namelijk dat er burgerslachtoffers vallen, en vervolgens geen behoorlijke compensatie aanbiedt aan nabestaanden van burgerslachtoffers, en overigens veteranen met ptss regelmatig in de kou laat staan,
  • verantwoordelijk is voor een belastingdienst onder leiding van hogere ambtenaren die te kwader trouw negenduizend(!) mensen gedupeerd hebben, sommigen zo ernstig dat hun leven ontwricht raakt, en die bij herhaling geprobeerd heeft de zaak te bagatelliseren – tot op de huidige dag,
  • nu al vijf jaren geen behoorlijke regeling treft met de slachtoffers van de Groningse gaswinning, waardoor eveneens duizenden levens ontwricht raken,
  • oneerlijk is tegenover de boeren, al jarenlang, over de noodzaak van een transitie in de landbouw,
  • voortdurend taken over de schutting gooit bij gemeenten zonder daar extra geld voor te geven (soms zelfs tegelijkertijd te bezuinigen), en toch te eisen dat die taken perfect worden uitgevoerd,
  • idem voor wat betreft politie en defensie,
  • gezorgd heeft dat we op het gebied van de energietransitie en de verduurzaming van de samenleving hopeloos achter lopen in Europa,
  • niets wezenlijks heeft gedaan aan de kloof tussen arm en rijk – in tegendeel die heeft laten verdiepen en verbreden,
  • al sinds 2015 weet heeft van de stikstofproblematiek maar daar toen niets aan heeft gedaan, en nu hulpeloos met de pootjes in de lucht gaat liggen en spreekt van overmacht,
  • het meest inhumane en harteloze asielbeleid heeft van Europa,
  • consequent onze rol in ons koloniale verleden verdoezelt – slavernij, uitbuiting, politionele acties – of afkoopt met halflslachtige compensaties,
  • in feite door haar economische politiek ook heden ten dage bijdraagt tot uitbuiting van honderden miljoenen, misschien wel miljarden, over de hele wereld,
  • bevorderd heeft – en nog steeds toelaat! – dat bijna de helft van de wereldwijde  nepinvesteringen naar de belastingparadijzen Nederland en Luxemburg gaat, en dat Nederland nog steeds op grote schaal belastingontwijking en witwassen binnen zijn grenzen toelaat,

enzovoort. Ik kan nog moeiteloos doorgaan, maar dan wordt dit blog te lang, en u kunt die lijst natuurlijk zelf wel verder aanvullen. We hebben een leugenachtige, hardvochtige en lakse regering die we zelf kiezen – al decennia. Elk van bovenstaande voorbeelden vormt wat mij betreft voldoende reden voor een regering, of minstens een minister om af te treden, maar uit angst om de volgende verkiezingen te verliezen gebeurt dat uiterst zelden. En als het al gebeurt gaat het meestal nog niet eens over de kern van de zaak, maar over een miezerig detail zoals een verdwenen bonnetje. Het belang van het eigen hachje gaat altijd boven welk nobel politiek doel dan ook. Hoezo democratie?

Kun je je schamen over handelingen waarvoor je geen directe verantwoordelijkheid hebt? Ik in elk geval wel. Noem het plaatsvervangende schaamte, maar het is wel degelijk een persoonlijk gevoel, en ik word er kwaad en droevig van. Ik moet mijn trots dan maar ontlenen aan het Nederlands (vrouwen)elftal, de Nederlandse klassieke orkesten of dansgezelschappen, en zo meer.

Kennelijk heb ik – hoe primitief! – toch behoefte aan een nationale identiteit. Ik denk dat ik dit deel met zeer velen in deze samenleving, en het gemis daaraan zou wel eens een reden kunnen zijn van het wantrouwen tegenover de politiek en de woede in de samenleving.

*) Ik heb eerder over schaamte geschreven in mijn blogs in 2017 (1, 6 en 23 november), 2018 (7 feb.) en 2019 (11 juli)