Tag archieven: groepsidentiteit

De zoektocht naar waarheid, deel III

Mensen leven in groepsverband. Dat is al zo lang als de mensheid bestaat. Vroeger was er het stamverband. In de landbouwrevolutie ontstond de familie (meer uitgebreid dan het huidige gezin). Daarna de buurt- of dorpsgemeenschap, het hof (graafschap, hertogdom), het klooster, de stad, de natie, de vereniging, de organisatie. En waarschijnlijk vergeet ik nog het een en ander; zeker in landen buiten het Westen.

Al deze collectiviteiten kunnen een bron zijn van waarheid. Algemene kennis over deze organismen kunnen we vinden in de wetenschap: geschiedenis, sociologie, psychologie, organisatieleer, enzovoort. Maar we kunnen ook direct contact maken met de in onze omgeving bestaande collectiviteiten waarvan we al dan niet deel uitmaken, en dat kan ook heel leerzaam zijn.

Aan al deze vormen van groepvorming kunnen we een structuur en een cultuur onderscheiden. De structuur is het netwerk van formele en informele relaties, de cultuur de wijze van met elkaar omgaan en de normen en waarden die daaraan ten grondslag liggen. Ten dele zijn deze structuur en cultuur direct waar te nemen, maar er zijn ook meer verborgen aspecten, en het vereist nauwlettende waarneming, en soms nader onderzoek om die te zien. Denk aan ‘geheime’ bondjes binnen families of organisatie, of aan een onderhuids conflict in families of teams dat gemaskeerd kan worden door oppervlakkige vriendelijkheid. Er zijn vele voorbeelden te bedenken. Als je er eenmaal oog voor krijgt kan je het aanvoelen.

Onder deze cultuur en structuur bevindt zich een diepere laag: de ziel of identiteit van een groep of organisatie. Ik heb daar in januari en februari uitvoerig over geschreven, dus ik wou er nu maar kort over zijn. De identiteit of de ziel kan expliciet geformuleerd zijn, in de vorm van een beginsel of een motto, maar ook een meer verborgen leven leiden als een gevoel van trots om bij de familie, groep of organisatie te behoren. Hieruit blijkt dat de groepsidentiteit een onderdeel is van de persoonlijke identiteit, en alleen al daarom al is het goed om die groepsidentiteit te onderzoeken.

We kunnen concluderen dat er aan groep of organisatie veel valt af te zien. Waarom is het van belang daar aandacht aan te besteden? Waarom zouden we ook hier de waarheid van ‘wat is’ willen onderzoeken? Dat is van belang om ook in deze context schijn en leugen te ontmaskeren, en ook omdat we alleen op die manier ook enige afstand kunnen nemen van de groepsverbanden waartoe we behoren. En dat is weer nodig om in vrijheid de wezenlijke keuzes in ons leven te maken.

Identiteit – slot.

Visie of onrealistische utopie?

Waaraan kan een groep, bijvoorbeeld een natie, zijn identiteit ontlenen (en zo innerlijke verdeeldheid vermijden), anders dan aan ingroup-outgroep attitudes, een sterke man, of een doelstelling die in feite het vermijden van ongewenste situaties (oorlog, watersnood, een klimaatramp) inhoudt? In vorige blogs hebben we gezien dat die niet werken.

Misschien zijn er enkele waarden te vinden die iedereen van nature onderschrijft, en zou een groepsidentiteit ontleend kunnen worden aan een inspirerende slogan die deze waarden bevat. Daarbij denk ik aan waarden als veiligheid, vrijheid en eerbied voor het leven. De geschiedenis leert ons echter dat die waarden niet door iedereen worden gedeeld behalve misschien de waarde ‘veiligheid’, die echter ook een negatieve connotatie heeft: gevaar! Of ze worden zodanig geïnterpreteerd dat de essentie ervan weer verloren gaat en juist verdeeldheid scheppen (denk bijvoorbeeld aan de waarde ‘vrijheid’ na de Franse revolutie, of in de wereld van Trump).

Zij die me kennen en door de jaren heen enigszins gevolgd hebben weten dat ik me zelf, zo goed en zo kwaad als dat ging, heb laten leiden door het volgende devies: We willen streven naar het hoogste, graven naar het diepste en de wereld omspannen met vriendschap. Dit lijkt een simpele uitspraak, maar blijkt, als je er over nadenkt, een grote diepte en inspirerende kracht te hebben. Ik denk dat een dergelijk motto elke groep en ook de samenleving als geheel zou kunnen verbinden. Deze lijfspreuk moet dan wel innerlijk doorleefd worden door diegenen die leiding geven aan die samenleving, en dat vraagt van die leidinggevenden een grote mate van zelfinzicht. Als een dergelijke devies leidend zou kunnen worden voor ons land, dan zou het in de grondwet moeten worden opgenomen. Tevens zou er dan een orgaan moeten worden opgericht dat als taak zou hebben: een voortdurend proces van studie over hoe die uitspraak in de praktijk gerealiseerd zou kunnen worden. Zoiets als de wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (de WRR): een principiële raad voor het regeringsbeleid (de PRR). Dat zou een soort burgerforum moeten zijn, waarin naast deskundigen ook vertegenwoordigers van ‘gewone’ oudere en jongere burgers zitting zouden moeten hebben. En de uitspraak (zoals de hele grondwet) zou moeten worden opgenomen en besproken in het curriculum maatschappijleer in het onderwijs.

Daarnaast zouden het beleid en de uit te voeren wetten getoetst moeten worden op hun consistentie met het motto door een speciale afdeling van de Raad van State, zoals dat nu al gebeurt met wetten, die getoetst worden op uitvoerbaarheid en juridische consistentie. Als dit allemaal zou gebeuren, dan zou dat zeker bijdragen tot de groepsidentiteit van dit land, waarmee de burgers zich zouden kunnen vereenzelvigen.

Zou zoiets mogelijk zijn? Of is dit te utopisch en onrealistisch gedacht? Het antwoord op deze vraag laat ik graag bij de lezer. Hiermee eindig ik mijn miniserie over groepsidentiteit. Maar op de diepte en reikwijdte van mijn motto kom ik later nog wel eens terug.

Zonsopgang

Identiteit – III

In de vorige blogs hebben we gezien dat elke groep of gemeenschap een eigen identiteit nodig heeft om goed te functioneren, en dat wij-zij gevoelens of ons afzetten tegen wat we niet willen (oorlog, armoede, migranten, overstromingen of een klimaatramp) geen duurzame, verbindende groepsidentiteit oplevert. In een groep zonder sterke, gemeenschappelijke identiteit ontstaat onvermijdelijk de roep om een sterke, charismatische en autoritaire leider. Maar uiteindelijk loopt zo’n leiderschap niet uit op verbinding, maar op verdeeldheid en vaak erger. Daarvan hebben we in de geschiedenis genoeg voorbeelden gezien en we zien dat nu weer in Polen, Hongarije, Turkije en de Verenigde Staten. Maar hoe kunnen we dan wel een groepsidentiteit scheppen? Het voorbeeld van de Verenigde Staten is interessant.

De Verenigde Staten zijn er een tijdlang in geslaagd een gemeenschappelijke identiteit op te bouwen op grond van twee pijlers: de onafhankelijkheidsverklaring en de boodschap in de “State of the Union’ van Franklin Delano Roosevelt in 1941. Om met het eerste te beginnen, het gaat daarbij voornamelijk om de tekst: We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness. En wat betreft de State of the Union gaat het om de zogenaamde vier vrijheden, die Roosevelt van wezenlijk belang achtte voor een democratische rechtsorde, te weten: de vrijheid van spreken en meningsuiting; de vrijheid van elk persoon om God te aanbidden op zijn eigen manier; de vrijwaring van gebrek; de vrijwaring van vrees.

vrijheidsbeeld, New York

In de VS hebben deze twee pijlers tot aan de opkomst van de Tea Party in 2009 gediend als een bron voor een gemeenschappelijke groepsidentiteit. Dat had onder andere tot consequentie dat iedere nieuwkomer, iedere immigrant meteen erkend werd als Amerikaan, en zich ook als zodanig identificeerde: ik ben een Amerikaan uit Mexico, Japan, Engeland, of waar vandaan dan ook. De VS waren in dit opzicht een voorbeeld voor de wereld.

Helaas is deze groepsidentiteit verloren gegaan door de opkomst van het populisme, culminerend in de verkiezing van iemand die weliswaar deze principes formeel niet loochent – dat kan zelfs hij zich (nog) niet permitteren – maar ze in feite met voeten treedt. Toch biedt het Amerikaanse voorbeeld een inspiratie voor hoe het vormen van een gemeenschappelijke groepsidentiteit zou kunnen – daarover de volgende keer. Wordt vervolgd.

Identiteit – II

In mijn vorige blog stelde ik dat elke groep een groepsidentiteit nodig heeft om goed te functioneren, en dat we die groepsidentiteit vaak ontwikkelen door ons af te zetten tegenover andere groepen: Nederlanders tegenover Belgen of Duitsers, christenen tegenover andere denominaties, Joden of moslims, moslims tegenover christenen en Joden, atheïsten tegenover gelovigen, witte mensen tegenover zwarte mensen en v.v., mannen tegenover vrouwen, welgestelden tegenover minder bedeelden, arbeiders tegenover ‘kapitalisten’, het ‘volk’ tegenover de elite, enzovoort en zo verder.

Dit proces levert weliswaar een identiteit op, maar het bergt ook een aantal gevaren in zich, zoals we allemaal wel weten. Het wij-zij gevoel loopt erg gemakkelijk uit op vooroordeel, segregatie, discriminatie, racisme, extreem nationalisme, populisme of geweld. Zo doet de identiteit van een subgroep vaak afbreuk aan de identiteit van de grotere eenheid (bijvoorbeeld de natie) waarvan hij deel uitmaakt.

Tot zover heb ik niets nieuws verteld, hooguit op een rijtje gezet wat u allemaal wel weet. Maar nu rijst de vraag: kunnen we de groepsidentiteit niet aan iets anders ontlenen dan aan ingroup-outgroup-attitudes?

Een mogelijkheid die zich aandient is: het hebben van een gemeenschappelijke doelstelling of ideaal. Daarvan zijn voorbeelden. Het Westen en Noorden van Nederland hadden als gemeenschappelijk ideaal: de strijd tegen het water. En na de oorlog had de overgrote meerderheid van Nederland het ideaal van de wederopbouw voor een rechtvaardige, harmonieuze en welvarende samenleving. En Europa had een tijdlang het ideaal van vrede als bindende factor: nooit meer oorlog.

Al die idealen/doelstellingen hadden als nadeel dat ze een negatieve connotatie hadden: geen overstromingen, geen fascisme, geen oorlog. En als die negatieve verschijnselen zich dan een tijdje inderdaad niet voordoen, wordt de ideaaldoelstelling sleets en verliest zijn bindende kracht.

Wat zou dan wel de bron kunnen zijn van een groepsidentiteit? Daarover wil ik graag in een volgende blog met u van gedachten wisselen. Wordt vervolgd.

Diversiteit

Identiteit-I

Ieder van ons heeft, bewust of onbewust, behoefte aan het antwoord op de vraag: Wie ben ik (eigenlijk)? We kunnen deze vraag diepgaand onderzoeken, en komen dan uiteindelijk uit op ons (voorlopig) ultieme antwoord. Dat antwoord is niet voor iedereen hetzelfde, het duidt echter wel ons wezen, onze kern aan. En hoewel de woorden die we daarvoor gebruiken dus niet voor iedereen hetzelfde zijn, zijn we op dat niveau toch wezenlijk aan elkaar gelijk. Dat is de weg naar eenheidsbewustzijn.

Dit is allemaal makkelijk gezegd, maar de weg naar dit bewustzijn (meer dan een oppervlakkig idee) is vaak moeilijk en soms pijnlijk en wordt daarom door velen niet begaan. Niettemin blijft de behoefte aan een eigen identiteit en dan wordt die vaak oppervlakkiger bevredigd. We zijn in feite weliswaar allemaal gelijk, maar toch ook uniek. Het is als met onze vingerafdruk en onze iris: geen twee vingerafdrukken of irissen ter wereld zijn aan elkaar gelijk (maar we hebben wel allemaal een vinger en een oog – afgezien van ernstige beschadigen natuurlijk). Het is eenvoudiger onze identiteit te ontlenen aan ons uniek zijn, dan aan onze kern. We kunnen ons uniek zijn makkelijker aanvoelen, en vatten dat samen in onze naam, of in de manier we waarop we denken of ons gedragen. We zijn er van nature van overtuigd dat we uniek zijn.

We kunnen deze beide identiteiten, die ontleend aan eenheid en aan ons uniek zijn mooi combineren in het zinnetje, uitgesproken of gedacht tegenover de ander: “Ik ben anders dan jij, maar niet echt”. Dat impliceert overigens dat de eenheidsidentiteit fundamenteler is dan de uniciteit.

So far so good. Maar als we in een groep functioneren – een natie, een organisatie, een gemeenschap, een volk, een familie – hebben we aan deze individuele identiteiten niet genoeg. Want een groep kan niet goed functioneren zonder een collectieve identiteit, samengevat in het woordje ‘wij’. Zonder die groepsidentiteit is het ontwikkelen van een gedeelde doelstelling en activiteit vrijwel onmogelijk. De eenheidsidentiteit kan niet goed dienen als collectieve identiteit, want die onderscheidt de groep niet voldoende van de buitenwereld. En dat onderscheid is wel nodig omdat we voor een gevoel van veiligheid allemaal tot een duidelijk af te bakenen groep willen behoren. Die behoefte aan veiligheid is een oeroude levensbehoefte, nog uit de tijd daterend dat we in stammen leefden. Zonder de groep waren we ten dode opgeschreven. Dat anderzijds uniciteit zich niet tot een groepsidentiteit kan ontwikkelen ligt in het begrip zelf besloten.

Om in de behoefte aan groepsidentiteit te voorzien kiezen de leiders van de groep vaak voor de gemakkelijkste weg, en dat is je als groep af te zetten tegen andere groepen. Wij maken dan onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’. Dit onderscheid wordt dan overgenomen door de leden van de groep. Dit fenomeen van ‘ingroup-outgroup attitudes’ is bij mijn weten voor het eerst diepgaand geanalyseerd door Gordon W. Allport (The Nature of Prejudice, 1954). Op de deels schadelijke effecten van dit verschijnsel, dat in vrijwel elke groep voorkomt, ga ik in het volgende blog nader in. Wordt vervolgd.