Categoriearchief: Spiritualiteit

Een goed leven (I)

Een leven dat niet kritisch naar zichzelf kijkt, is het niet waard om geleefd te worden. (Socrates)*

Een aspect van ouder worden is dat je terug kijkt op je leven. Een vraag die daarbij speelt is: ben ik tevreden over het leven wat ik geleefd heb? En een vraag die daaruit weer voortvloeit is: wat is eigenlijk een goed leven? En die vraag zou je eigenlijk al veel eerder moeten stellen dan als je oud bent, want dan kan je er nog meer aan doen. Vandaar dat ik mijn beschouwingen over deze vraag maar eens met jullie deel. (Met een goed leven bedoel ik dan: zowel goed in morele zin als geslaagd)

Je zou kunnen zeggen: een goed leven is een leven waarbij je jezelf en de anderen om je heen gelukkig maakt. Maar dat is wat kort door de bocht. Want enerzijds is het maar de vraag of je geluk op die manier kunt ‘maken’ (in elk geval niet bij anderen), en bovendien is het nog niet zo eenvoudig om te definiëren wat geluk eigenlijk is. Dus dat werkt niet. Een ander antwoord op de vraag is: een goed leven is als je eruit haalt (hebt gehaald) wat erin zit. Maat ook dat is een onduidelijk criterium, want wie wie kan zeggen of dat zo is? Misschien heb je wel hele interessante mogelijkheden over het hoofd gezien, en dan weet je niet dat je er niet uit gehaald hebt wat er in zat.

Ik denk dat je de vraag of je een goed leven leid (of geleid hebt) het beste kan beantwoorden aan de hand van een aantal criteria, die te formuleren zijn als deelvragen. Zoals:

  • Heb je ontdekt wat jouw unieke bijdrage aan de wereld kan zijn, en lever je die bijdrage ook?
  • Sta je liefdevol in het leven? Houd je van mensen, je werk, en de natuur? Ben je je medemens tot steun? Slaag je erin niet te snel te (ver)oordelen? Kun je duurzame relaties opbouwen met een partner, vrienden en op je werk? Houd je als regel; rekening met anderen?
  • Ben je vergevingsgezind, naar jezelf en anderen (je ouders!)? Kun je mild zijn voor jezelf als je een fout hebt gemaakt of hebt gefaald?
  • Leef je in het algemeen bewust en aandachtig?
  • Ben je in staat te genieten, en situaties te scheppen die je plezier opleveren?
  • Ben je in staat pijn en ziekte te vermijden, en als ze toch optreden, ze stoïcijns te aanvaarden?
  • Kun je tegen alle vormen van verlies?
  • Heb je vrede gesloten met de dood (van jezelf en anderen)?
  • Kun je op constructieve of creatieve manier omgaan met je driften, woede en lust? Met andere woorden: kun je passies beheersen in plaats van ze te onderdrukken?
  • Is er intimiteit in je leven, en zo nee, zie je kans dat te creëren?
  • Durf je risico te nemen? Durf je je veilige vertrouwde fysieke of geestelijke omgeving te verlaten een onzekere toekomst in te gaan? (zie de afbeelding: de growing edge, precies het gebied waar je naar toe moet om te groeien)
  • Houd je vol bij tegenslag als je een voor jouw belangrijk doel nastreeft?
  • Durf je steeds te zeggen wat je te zeggen hebt en te doen wat je te doen hebt, ongeacht het oordeel van anderen?
  • Heb je het gevoel meester te zijn over je eigen leven?
  • Geloof je in jezelf en vertrouw je het leven?
  • En tenslotte: lukt het je om contact te krijgen met je diepste (ge)weten, en volg je dat ook?

Enzovoorts en zo verder. Dat zijn dus wel erg veel vragen. En je bent vast en zeker in staat zelf nog een aantal fundamentele vragen toe te voegen. Wat moet je daar nu mee? Daarover in een volgend blog.

 

Over zelfreflectie, zie bijvoorbeeld: https://mens-en-samenleving.infonu.nl/diversen/170199-zelfreflectie-tips-om-kritisch-naar-jezelf-te-kijken.html

Een wetenschappelijke revolutie.

Degenen die me kennen of regelmatig mijn blogs lezen weten dat ik het wetenschappelijk reductionisme – de theorie die alle zijn, ook het menselijk zijn, reduceert tot een louter fysisch proces – altijd met scepsis heb bekeken. Mijn reserves waren gegrond op twee typen argumenten: wetenschappelijke en intuïtieve. Ik vond het reductionisme wetenschappelijk onvoldoende onderbouwd en methodologisch niet kloppen. En intuïtief: ik ‘voelde’ gewoon dat de reductionistische visie niet waar kon zijn. Vanuit ‘objectief” wetenschappelijk gezichtspunt is dat laatste natuurlijk geen sterk argument.

Voordat ik het reductionisme in dit blog de definitieve doodsteek toebreng eerst nog even enkele van de meest bekende consequenties van de reductionistische visie: 

  • de vrije wil bestaat niet
  • ook het geweten is een artefact (schijnbare werkelijkheid)
  • de geest is niets anders dan een reeks fysisch-chemische processen in de hersenen – is als afzonderlijk begrip dus obsoleet (verouderd, nutteloos)
  • de evolutie is volledig verklaarbaar uit fysische processen

Het eerste punt heb ik al eens eerder op methodologische gronden weerlegd, en wat het derde punt betreft: er is nooit een duidelijke wetenschappelijke verklaring gevonden voor hoe de verbinding tussen hersenprocessen en beleving in elkaar steekt. Deze relatie is het beste te beschrijven als een ‘black box’; dat wil zeggen: we weten niet wat zich in het intermediair tussen de hersenen en ‘bewustzijn’ afspeelt. En wat het laatste punt betreft: evolutiebiologen hebben nog steeds geen verklaring gevonden voor de sprong in de evolutie van dode materie naar leven, en van leven naar taal, cultuur, en vandaar typisch menselijk bewustzijn. Ook hebben ze geen antwoord op de vraag: waar komt de drijvende kracht in de evolutie – overleving – vandaan?

Maar om mezelf toch nog eens op de proef te stellen heb ik me door het boek Van bacterie naar Bach en terug van Daniel Dennett (een van de meest leidende theoretici op het gebied van de evolutietheorie, die een verwoede poging doet om de evolutie reductionistisch te verklaren) heen geworsteld. Geworsteld, omdat hij er werkelijk de hele wereld en driehonderd publicaties bij haalt om zijn betoog te ondersteunen. En ook omdat zijn redenering niet bepaald eenvoudig is. Maar ondanks deze indrukwekkende poging (het boek telt 500 pagina’s!) is hij er naar mijn menig niet in geslaagd de reductionistische casus onweerlegbaar te grondvesten.

Dezer dagen kreeg ik steun voor mijn standpunt uit onverwachte en onverdachte hoek. Door een broeder uit mijn loge werd ik geattendeerd op een blog in Scientific American van 29 mei.j.l.: Coming to Grips with the Implications of Quantum Mechanics door Bernardo Kastrup, Henry P. Stapp en Menas C. Kafatos, natuurkundigen die expert zijn op het gebied van quantum mechanica en kunstmatige intelligentie. Zij tonen in dit blog aan dat experimenten in de quantum mechanica – die al eerder waren bedacht maar pas sinds enkele jaren daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd – ondubbelzinnig wijzen op het primaat van de geest. De geest schept de materie en niet omgekeerd, zoals de reductionisten graag beweren. *)

Het reductionisme is nu dus met zijn eigen methodiek, het objectieve wetenschappelijk experiment, verslagen. De implicaties hiervan zijn zo groot, dat het nog wel even zal duren voordat de consequenties van deze wetenschappelijke ontwikkeling tot de mainstream zijn doorgedrongen. Overigens: het feit dat het primaat van de geest nu wetenschappelijk is aangetoond, maakt het mysterie van de geest niet minder groot; ik zou eerder zeggen: integendeel. Ik nodig u van harte uit om over deze quantum revolutie in de wetenschap te reflecteren. Het helpt daarbij als u zich door het genoemde blog heen worstelt (zie voetnoot), of zich anderszins verdiept in een moderne, voor leken min of meer begrijpelijke uiteenzetting over de quantum mechanica. Verbaas en verwonder u, en stuit op de grenzen van uw intellectuele begrip. Goed voor uw spirituele ontwikkeling. Veel plezier!

?

*) Wie de details wil nalezen verwijs ik naar: https://blogs.scientificamerican.com/observations/coming-to-grips-with-the-implications-of-quantum-mechanics/

Hee Amsterdam, ze zeggen dat je bent veranderd.

Afgelopen zaterdag woonde ik op de Universiteitsdag van de UvA een college bij met bovenstaande titel. Hoewel het een zeer boeiende bijeenkomst was, gaven de sprekers geen antwoord op de vraag die in deze titel verborgen ligt – Is Amsterdam veranderd? – ; die vraag kwam niet aan de orde. Prof. Gabri van Tussenbroek, hoogleraar stedelijke identiteit, liet de parallellen zien tussen de huidige situatie, met name de negatieve aspecten daarvan (overmatige drukte, tekort aan goede betaalbare woningen, transportproblemen) en de situatie in de tweede helft van de zestiende eeuw – opmerkelijke overeenkomsten. Dat geldt overigens ook voor de situatie aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e. Fenne Pinkster, stadsgeograaf, beschreef vervolgens op indringende en humoristische wijze de chaotische toestand in het centrum van Amsterdam, met name de grachtengordel, en had goede ideeën over wat je daaraan zou kunnen doen. Hoewel beiden niet politiek stelling wilden nemen, lieten ze toch wel doorschemeren dat het aantreden van het nieuwe college hen hoopvol stemde over wat de gemeente daaraan zou kunnen doen. Maar een antwoord op bovenstaande vraag gaven ze niet.

Oppervlakkig gesproken verandert de stad natuurlijk altijd. De stad is groter gegroeid (en groeit nog steeds), in de loop van de jaren is er waterleiding, electriciteit, riolering, nieuwe gezondheidszorg, nieuwe industrie en ten slotte veel, heel veel autoverkeer gekomen.  Ik kan dat lijstje moeiteloos uitbreiden. Een stad verandert, zoals wij zelf tijdens ons leven ook veranderen. Maar de vraag is: blijven we in essentie niettemin onszelf? Een dergelijke vraag kan je ook stellen over grotere verbanden: organisaties, steden, landen.

In mijn praktijk als organisatieadviseur ben ik altijd getroffen door de eigen kleur, de identiteit, de ziel van de organisatie. Mensen komen en gaan, reorganisaties vinden plaats, maar de kracht en de zwakte van de organisatie en de problemen blijven vaak hetzelfde. Daarom was mijn vak ook zo boeiend: om veranderingen in organisaties te bewerkstelligen is het niet voldoende als alleen de mensen en hun gedragingen veranderen. De structuur en de cultuur moet ook veranderen – en dat kan alleen maar als je de essentie, de identiteit van de organisatie aan het licht brengt, respecteert, en een stem geeft in het proces. (Terzijde: een van de redenen van het mislukken van fusies is dat men de identiteit van de fuserende organisaties onvoldoende in acht neemt. Wie dat bijvoorbeeld wel heel goed gedaan hebben zijn ABN-topman R. J. Hazelhoff en Amro-topman R. Nelissen. Helaas is dat gezichtspunt vervolgens uit het oog verloren door Rijkman Groenink, die uitsluitend heeft voortgebouwd op de AMRO-cultuur).

Als we er nu van uitgaan dat steden evenzo een identiteit hebben, wat is dan de identiteit, de ziel van Amsterdam? Is Amsterdam in essentie wel veranderd? Mijn stelling, die ik niet kan bewijzen, is van niet. Haar identiteit is door de eeuwen heen dezelfde gebleven (let op mijn intuïtieve gebruik van het vrouwelijk voornaamwoord). En die identiteit openbaart zich steeds in enkele karaktertrekken. Ik noem er een paar: de opstandigheid van Amsterdam tegenover het centrale gezag (zie mijn vorige blog), het vrijgevochten karakter van haar bewoners, de onderlinge solidariteit, tolerantie en openheid voor immigranten (zelfs vandaag – we moeten ons niet laten misleiden door een kleine minderheid die anders doet voorkomen), de humor, de warmte, de gezelligheid, een voor de Noordelijke Nederlanden ongekende bourgondische levensstijl, enzovoort.  Het zijn precies die eigenschappen die Amsterdam voor een groot aantal mensen geliefd maakt, en voor anderen juist zeer onaantrekkelijk. Door die laatsten wordt Amsterdam vaak met afkeer bekeken. Begrijpelijk als je van meer orde houdt. Maar bestuurders (regenten) die te veel orde willen scheppen in de wat chaotische stad Amsterdam, gaan onvermijdelijk op hun bek. Geef mij maar Amsterdam!*

*https://www.youtube.com/watch?v=XKjupnDXn9k

Who is our neighbour?

Back from a magnificent holiday in Switzerland – what a beautiful country! – and Italy I am inspired to talk with you about love. I did that many times before, since it is an inexhaustible subject, but recently I discovered some new aspects. Let’s start with the Bible book Leviticus 19:18: Love your neighbour as yourself: I am the Lord.

This phrase has led to endless feelings of guilt, because what if you don’t feel this love, or doesn’t know how to develop this? Then one fails, exactly in the domain that seems to be the most important in life.

One of the problems is that this quote is probably wrongly translated. Meant is: Love your neighbor, who is like you. That sounds certainly more logical and true. Because in the more current translation your self love, that can be very limited, is the criterion for the love you can give, whereas clearly is referred to a higher standard: the love for and from the the Architect of the Universe: I am the Lord. To that love we are always capable, no matter of our own state of being, and no matter if we are believers of atheists.

But who is our neighbor? That surely is not everyone and anyone. To love that whole would be an abstraction, a cerebral concept, and that is not love. The neighbor is the one who enters our life. He/she has to give us something, or may need something from us. But anyway we have to deal with him or her. Only in that situation we can practice love, either by receiving or giving, or both. One can start with practicing open mindedness, mindfulness, and random acts of kindness. From there contact is possible. When, in contact, one succeeds in open listening and open speaking (without judging the other or wanting to influence him/her, or defending yourself) love will come into bloom. Sounds simple, is it not? It IS simple, but that is not to say that it is easy. But it is reachable for anyone who is determined to love one’s neighbor.

Of course we don’t love our neighbor immediately after meeting him/her, or continuously. As Carl Jung wrote in a letter to Mrs. A. Schim van de Loeff: “The general idea of christian love for one’s neighbour is a pretense. In that way one can interact with everyone in a nice and detached way, because you are loving everyone after all. I possess no christian love, so why should I pretend to love you? I take you seriously, and that, in all honesty, is the only thing I can do.”

 

Disclaimer: I apologize for mistakes in my English. Blogs are cursory – not stuff for correction by a native speaker

 

Wat is tijd?

Het is een heel gek gezicht als ik de mensen zie lopen, het lijkt net of ze allemaal verschrikkelijke haast hebben en bijna over hun eigen voeten struikelen. De fietsers, nou, dat tempo is helemaal niet bij te houden, ik kan niet eens zien wat voor een soort individu er op het vehikel zit.

Op dit citaat uit het dagboek van Anne Frank, die dit kon zien vanuit het achterhuis door een kier in het gordijn, stuitte ik tijdens de 4 mei herdenking. Deze waarneming dateert uit 1942, in het midden van de oorlog, en het is verbijsterend hoe actueel dit is en hoe goed het aansluit op mijn betoog van vorige week. Dat ging over tijd, maar wat is tijd?

Over deze vraag hebben geleerden zich al eeuwen lang gebogen. Een tijdlang werd gedacht dat tijd is te zien als een constante stroom, die één richting op stroomt. Vandaar ook de tweede wet van de thermodynamica, die luidt, kort door de bocht: de wanorde van elk gesloten systeem neemt toe in de tijd. Of anders gezegd: warmte stroomt altijd één kant op, van warm naar koud. Maar aan dit beeld werd door Einstein radicaal een einde gemaakt met zijn algemene relativiteitstheorie. Ruimte en tijd vormen een onverbrekelijk geheel, dat ontstaan is met het ontstaan van het heelal, en dat weefsel van de ruimtetijd is vervormbaar. Het kromt onder invloed van de zwaartekracht, en niet iedere gebeurtenis of handeling duurt overal even lang. Er bestaat in de kosmos geen gemeenschappelijk nu.  De tijd zou uiteindelijk zelfs circulair kunnen zijn, en het verschil tussen heden en verleden zou kunnen verdwijnen.

Dat helpt ons dus niet veel verder, als we de tijd echt willen begrijpen. Daarom ga ik te rade bij de spirituele tradities. En dan kom ik uiteindelijk uit bij de uitspaak: niets bestaat behalve het nu, en zelfs dat niet. Het verleden bestaat niet meer, en de toekomst bestaat nog niet. Maar zodra je het ‘nu’ gaat beschouwen, verdwijnt dat ook. Het is immers oneindig klein en kort, want zodra je er een zekere duur aan toekent bestaat het weer alleen uit verleden en toekomst, die dus niet bestaan. Begrijpt u het nog?

Omdat ook dit me niet helpt bij het begrijpen van de tijd neem ik mijn toevlucht tot de beproefde methoden van meditatie en een Zen-koan. De vraag is dan: wat is tijd? Door middel van de methodiek van de quantumsprong (https://www.quantumsprong.org) heb ik voor mezelf een antwoord op die vraag gevonden. En dat helpt me dan weer om beter met mijn tijd om te gaan. Graag wil ik eindigen met het volgende citaat uit Onder het melkwoud van Dylan Thomas:

Tijd gaat voorbij. Luister. Tijd gaat voorbij. Kom dichter nu.

Dat lijkt me een goede start voor het onderzoek naar tijd. Zelf neem ik nu de tijd voor vakantie, dus mijn eerstvolgende blog zal pas verschijnen in de eerste week van juni. Ik neem Het mysterie van de tijd van  Carlo Rovelli mee – dat schijnt een fantastisch goed boek te zijn. Dus misschien kom ik op dit onderwerp nog wel weer terug.

 

Due to holiday no blogs until the first week of June.

 

 

Sisiphos and the meaning of life.

You probably be acquainted with the ancient Greek myth of Sisiphos. As the legends say he founded Corinth and became its first king. “He promoted navigation and commerce but was avaricious and deceitful. He also killed travellers and guests, a violation of xenia which fell under Zeus”s domain. He took pleasure in these killings because they allowed him to maintain his iron-fisted rule.” If you want to read more about him I advise you to read https://en.wikipedia.org/wiki/Sisyphus . (Quotes in this and next paragraph are form this lemma).

“As a punishment for his trickery, King Sisyphus was made to endlessly roll a huge boulder up a steep hill. The maddening nature of the punishment was reserved for King Sisyphus due to his presumptuous belief that his cleverness surpassed that of Zeus himself. Zeus accordingly displayed his own cleverness by enchanting the boulder into rolling away from King Sisyphus before he reached the top, which ended up consigning Sisyphus to an eternity of useless efforts and unending frustration. Thus it came to pass that pointless or interminable activities are sometimes described as Sisyphean.”

Many authors wrote about him, seeing the metaphor with life itself: a continuous uphill struggle to no avail, especially when you want to make a difference. But there are essential differences between the labour of Sisiphos and the struggles in life. The first difference is that in life we have free choice. Most of the time we can choose if we want to make this effort or not, and even when fate hits us badly we always have the choice to resist or to surrender. Sisiphos doen’t have this choice – he is forced to give in (how? About this the myth is not clear). The second difference is that for Sisiphos nothing changes. Every time uphill, and during his descend downhill, his situation and his activity are absolutely the same. But in real life no uphill struggle is the same as the last one. Every activity we do is unique in itself, and never done by me or anyone else before in exact the same way. If I write a book, deliver a speech, write a blog, or even when I just say or do a tiny thing I can be sure that this is never an exact copy of earlier behavior, either by me or somebody else. Nor will it be copied exactly in the future. For example: as I write a book, hardly any idea in that book is new. Most are formulated ages before. But the pattern that I create with these ideas is new indeed and a unique expression of the unique me. And so it is with everything I do and say.

Also in real life the environment is changing constantly. That is not true for Sisiphos: his surroundings are every time exactly the same. It is as if time doesn’t exist. And finally: in real life every action has an effect. That is not so with the act of Sisiphos.

So my conclusion is that life never can be a Sisyphean labour. We can see it that way, but that then is a distortion of reality that undermines the idea that we can give meaning to our lives. With this concept I open a complete new subject, but that is for another time. So let us end here, with a quote of Joseph Campbell: Life is without meaning. You bring the meaning to it. The meaning of life is whatever you ascribe it to be. Being alive is the meaning. And so it is.

 

Disclaimer: I apologize for mistakes in my English. Blogs are cursory – not stuff for correction by a native speaker

Picture by Franz von Stuck

 

Healing the Planet (II)

In my blog of February 28 I said that in in order to heal the planet – us – we need new leadership. I then promised to specify more in detail what I meant by this.

The leadership we need I call spiritual leadership. In my book about this I described that as a leadership that (quote):

  • is based on unity of minds. In other words a realisation of a connection between myself and another, myself and the world. . . . What I do with myself, I do with the surroundings and what I do with the other I also do with myself. It is also the awareness that the other may be different to myself but then again not really. This has significant consequences in the way in which I communicate with the other.
  • is based on vision. . . an image of that which I want to create, possibly together with others, which is fed through my desires, my aim in life, my actual talents etc. It is therefore something from the person as a whole, from the mind, body and soul and not only something intellectual such as an aim.
  •  is based on honesty. With this I mean: facing up to reality in a direct manner. This concerns both the external reality and the reality within ourselves. This is not always easy. We have the tendency to perceive both the external and internal world in a more positive light (or even more negative) than it actually is. It takes courage in order to take an honest look at the world around us and to look inside ourselves without guilt, anger, disapproval or judgment.

I also wrote: . . . spiritual leadership has nothing to do with gurus or sects or such like. It is a form of leadership which can occur anywhere, from the top to the bottom, in the business sector, in the government, in education and in the health care sector, in the arts and in the church, with men and women, with young and old and yes, even in politics.

So the first step is to develop this leadership in ourselves by growing our own awareness and taking responsibility. But in order to heal the planet we also need guides or leaders who are capable of mobilizing multitudes, creating a mass movement; and at the same time have the characteristics I mentioned above.

What can we do to promote this kind of leadership? Two things. In the first place we can support this kind of leadership wherever we see it developing, even if it is only in an early stage of development. We can do this through voting, joining a movement or mass demonstration, making conscious choices in our behavior as consumer or citizen, etc. The second way is avoiding any consent or endorsement with (political or commercial) actions that are damaging the planet, or even actively protesting against it by any form of nonviolent action, like – again – participating in a public demonstrating, signing petitions (Amnesty International, Greenpeace, Avaaz) or just speaking up when necessary, even among friends, etc.

We can support our action by daily prayer: for the healing of the planet and for the wellbeing and success of the leaders we endorse. Anyway: if we care for our our planet (including ourselves and our family and offspring) we should move, both inwardly and externally, and not sit on our hands and wait. Because again: our planet is ill, even though we don’t feel it. Be aware! In the spirit of the resurrection, let’s heal and celebrate life! Happy Easter!

 

Disclaimer: I apologize for mistakes in my English. Blogs are cursory – not stuff for correction by a native speaker

 

 

Healing the planet.

The planet is seriously ill. This is no news for the readers of this blog – they all know this. But what many of us don’t realize – the planet that is we. We are part of the planet, Gaia, the total ecosystem. We are cells of one of its organs: humanity. So we are ill, but we, the majority in the Western World,  don’t feel sick. That reminds me of the days I had cancer. I didn’t feel sick at all, but was very ill, even in mortal danger. So it is with us: we are dangerously ill, but don’t feel it. Furthermore, if we think about the illness of the planet we take the symptoms – ecological collapse, extinction of species, pollution, global warming, violence, the market, gun-addiction, etc. –  for the illness itself. But that is not the illness. So we need a more holistic thinking, and then we can see what the illness is. It is, as many guides, including our inner guide, tell us, a lack of awareness in the human race. In think this awareness was greater in the seventies, when we talked about ‘healing the planet’. Nowadays one hardly hears that expression anymore.

When you are ill you are going looking for a cure, or a healer that can provide that cure. Some illnesses are so serious, that effective cures or healers are difficult to find. But, if we want to live, that doesn’t stop us from searching. Even if we are successful in finding the healer however, that doesn’t release us from our own responsibility for our healing process. We have to cooperate with the healer, and with our own mind and body.

And that is what we should do as humanity: looking for ways to heal the planet, including ourselves. That is partly an individual process: developing our own awareness: becoming conscious of what is going on in ourselves and the world around us. But is also a collective process: developing our collective consciousness. That is hardly possible without medicine men or women. In the collective field we call these guides or leaders.

In 1998 I published Spiritueel Leiderschap, my magnum opus, translated in English as Spiritual Leadership, Wisdom for Work, Wisdom for Life.*) That opens with the following sentences: ‘There is a harrowing lack of leadership in the world. Is this the way you see it too?’ That book already then dealt with the kind of leadership we need in this world. Next month (around the first of April) I’ll say something about that kind of leadership or guidance. In the meantime I invite you to think about that yourself: what is the kind of leadership we need, and how do we find this?

 

*https://www.amazon.com/Spiritual-Leadership-Wisdom-Work-Life/dp/1931044880

Disclaimer: I apologize for mistakes in my English. Blogs are cursory – not stuff for correction by a native speaker

Een beetje praktische filosofie

In mijn werk en in vroegere publicaties heb ik steeds onderscheid gemaakt tussen twee soorten geweten: aangeleerde normen en waarden enerzijds, en ‘datgene wat we altijd al geweten hebben’ anderzijds. Daarbij ging ik er van uit dat we niet als ‘onbeschreven blad’ op de wereld komen, maar al een (aanvankelijk onbewust) ‘weten’ met ons meebrengen over hoe de wereld in elkaar zit en en over wat moreel goed is en wat slecht. Dat is wat Kant de ‘categorische imperatief’ heeft genoemd. We hebben kortom gegeten van de boom van kennis van goed en kwaad.

Als dat zo is, dan zou je denken dat de inhoud van dat vooraf gekende voor alle mensen in de hele wereld gelijk is. Het is immers een feit dat de mensen over de gehele wereld genetisch op dezelfde manier in elkaar zitten (er is maar één menselijk genoom), ongeacht ethische afkomst of ‘ras’. Maar wat zou dan die inhoud zijn? Vaak wordt gedacht, in navolging van Kant, dat de categorische imperatief als volgt geformuleerd kan worden: : “juist handelen is zo handelen dat ik de mensheid, of het nu om mezelf gaat of om een of meer anderen, altijd als een doel behandel, en nooit als een middel”. Simpeler en minder nauwkeurig gezegd: ga met een ander om zoals je wilt dat die met jou omgaat, of negatief: doe een ander niet aan wat je niet wilt dat jouzelf wordt aangedaan. Je kunt deze imperatief eventueel uitbreiden naar alle levende wezens.

Je kunt zeggen dat de heiligheid van het leven, en zeker het bewuste of autonome leven, hieraan ten grondslag ligt. En een consequentie hiervan is dat als je zondigt tegen deze ‘wet’ dat leidt tot schuldgevoelens. Tot zover mijn opvattingen tot dusverre.

Maar onder invloed van andere culturen, met name de islamitsiche, ben ik recentelijk wat aan deze opvatting gaan twijfelen. Is het niet zo dat dit ‘inzicht’ een typisch westerse theorie is, ontstaan in een Europese cultuurgeschiedenis, die geworteld is in de Griekse (inclusief de hellenistische) en Joodse cultuur? Zou het niet zo kunnen zijn dat aan het diepste geweten in meer oosterse culturen niet de heiligheid van het autonome leven (en de daaruit af te leiden waarden van vrijheid, gelijkheid en broederschap) ten grondslag ligt, maar de ‘waardigheid’ van het (menselijk) leven? De imperatief wordt dan: ‘handel zo, dat jouw eigen waardigheid en die van de ander(en) niet wordt aangetast’. Een overtreding van die ‘wet’ leidt dan niet tot schuldgevoelens, maar tot schaamte.

Als dat zo zou zijn geeft dat een verklaring voor het reeds door Ruth Benedict in 1946 geïntroduceerde onderscheid tussen een schuld- en een schaamtecultuur. Het geeft ook een verklaring voor veel gedrag vanuit islamitische kring, variërend van ongewenst gedrag in de schoolklas en op straat (en met name de reacties op terechtwijzingen)*, tot zulke vreselijke dingen als terreur (het leven is immers niet ‘heilig’?). En als het waar is komt de hele theorie van het ‘a priori weten’ op losse schroeven te staan? Wat is waarheid? Ik zou het even niet weten.

 

*)Het voert te ver om hier in dit blog op in te gaan, maar prachtige illustraties hiervan vinden we in het artikel van Frank Mulder, Ik heb het niet gedaan in De Groene Amsterdammer van 21 december 2017. Zeer aanbevolen!

 

 

Zo moge het zijn.

De situatie waarin wij als mensheid zijn komen te verkeren doet mij denken aan de tijd dat ik te horen kreeg dat ik kanker had. Ik voelde me niet ziek, maar was wel in levensgevaar. Als de kanker zou uitzaaien zou ik er nu niet meer geweest zijn. Anderzijds was de kans echter reëel dat ik het zou overleven. Zoals u merkt was het laatste het geval, en ik heb er niets aan overgehouden.

Het nam enige tijd in beslag voordat ik destijds zekerheid had, en al die tijd leefde ik in spanning. Tegelijkertijd werd ik me ervan bewust hoe kostbaar het leven is en hoe fragiel mijn lichaam. Ik ging scherper waarnemen. Dat bleek al meteen de eerste week nadat ik het schokkende bericht ontving. Ik moest direct geopereerd worden, maar zou de volgende week op wintersportvakantie gaan. Na enige aarzeling werd me dat toegestaan door de behandelende arts. Zelden heb ik zo intens genoten van een vakantie, en de schoonheid van het winterse berglandschap zo intens ervaren. Tegelijkertijd sloot ik in die tijd vrede met de dood, ook al had ik nog lang geen zin om van het leven afscheid te nemen.

Als mensheid verkeren we thans in een soortgelijke situatie. We verkeren in levensgevaar, maar het zou ook  kunnen dat we het overleven. Natuurlijk gaat de metafoor enigszins mank: de tijdsspanne is heel anders; de meesten van ons zullen de daadwerkelijk extinctie niet meer meemaken en worden niet acuut met de dood bedreigd. En ook zou het kunnen zijn dat een deel van de mensheid het overleeft, terwijl miljarden anderen in de catastrofe omkomen. Het is dus niet: overleven of sterven, maar er is ook een derde mogelijkheid: zwaargewond doorleven. Maar toch,  zodra we tot eenheidsbewustzijn komen en ons identificeren met de ‘family of man’ – en is dat niet het doel van elke spirituele ontwikkeling? – dan is er wel degelijk een overeenkomst te zien tussen de situatie van een individu dat kanker krijgt (en wellicht nog kan overleven) en de situatie waarin we nu collectief verkeren.

In mijn vorige blog heb ik de vraag gesteld of het nog wel zinvol is de werkelijkheid onder ogen te zien, als die er zo grimmig uitziet. Ik heb toen gesteld dat ik denk dat dit wel zo is, maar dat het afhankelijk is van hoe we erop reageren. De analogie met kanker geeft ons wat dat betreft enige aanwijzingen.

In de eerste plaats is het van belang dat we ons de kostbaarheid van het leven realiseren, het ten volle ervaren en genieten, en tegelijkertijd vrienden worden met de dood. Dat lijkt een tegenstrijdigheid, maar is het merkwaardigerwijs niet. Hoe meer we het leven vieren, en des te intenser we het leven,  des te meer kunnen we ons verzoenen met het afscheid als onze tijd is gekomen.

In de tweede plaats is het van belang dat we onze aandacht gaan richten op de  zaken die er wezenlijk toe doen: schoonheid, liefde, eenheid, verwondering, licht, stilte. Omdat van binnenuit te kunnen doen – en niet alleen maar op mentaal niveau – is spirituele groei nodig, en die komt vaak niet vanzelf. Er is aandacht, oefening, tijd en inspanning voor nodig. De werkelijkheid onder ogen zien helpt daarbij.

En in de derde plaats is het natuurlijk niet verkeerd om intussen te doen wat nodig is. Met name niet meer vliegen, met het openbaar vervoer reizen en geen vlees eten verhogen de kans dat het allemaal iets minder erg wordt. Bovendien geven dit soort handelingen onszelf een goed gevoel, ook nooit weg.

Deze drie reacties zijn natuurlijk ook op zichzelf waardevol. Maar ook is deze levenshouding een voorwaarde om tegelijkertijd te leven in vol bewustzijn van wat er gaande is, en toch met vreugde en voldoening in het leven te staan. Het is ook de enige manier om het leven ten volle te leven en in dit leven te doen wat je te doen hebt, en te geven wat je te geven hebt. Zo moge het zijn.