Tag archieven: vrije wil

Van kwaad tot erger

Er is een tijd om te beminnen en een tijd om te haten (Pred. : 18)

Volgens heersende opvattingen in de astronomie zijn er ten minste tien miljard bewoonbare planeten in ons melkwegstelsel. In ons deel van het universum, zoals gedefinieerd door het Urantia boek zijn dat er 10.000 000 (10 miljoen). Van die tien miljoen zijn er – volgens het Urantia boek1) – slechts drie in opstand gekomen tegen de wetten van het universum – waarover ik in twee vorige blogs heb gesproken. Zo’n opstand leidt uiteindelijk tot het kwaad op die planeten (later laat ik zien hoe dat werkt). In vele mythen wordt beschreven dat deze opstand wat de aarde betreft geleid wordt door Lucifer of een gevallen engel van andere naam. Of dat nu wel of niet zo is, het blijft merkwaardig dat er maar zo weinig planeten zijn die tot het kwaad zijn vervallen. Dat roep bij mij een aantal vragen op: Wat is de functie van het kwaad in onze wereld? Waar komt het vandaan, en hoe moeten we ons een wereld zonder kwaad voorstellen? Is het zinvol daarnaar te streven, zo dat al mogelijk zou zijn?

Ik heb over het kwaad al eerder geschreven in mijn blogs van 19 en 26 januari, 28 september en 12 en 26 oktober., en ook uitvoerig in een van mijn boeken 2). Dus als u er nu genoeg van heeft moet u dit en volgende blogs maar overslaan – u zult het ook wel overleven als u ze niet leest. (dit blog is trouwens toch al aan de lange kant) Maar ik zelf blijf in deze tijden, waarin het kwaad zo duidelijk wortel schiet, toch weer geboeid door bovenstaande vragen, waarop ik nog geen definitief antwoord heb, zo dat al te vinden is. Vandaar dat ik er nu toch weer op terug kom. En daarbij begin ik met de vraag: waar komt het kwaad vandaan?

In het plan dat ten grondslag ligt aan dit universum speelt mijns inziens de vrije wil een grote rol. De uitvoering van dit plan kun je vergelijken met een rivier, die ergens ontspringt en dan uiteindelijk uitmondt in de zee. In dat proces speelt tijd een rol, en gaan de ontwikkelingen één richting uit. Je kunt wel tegen de stroom inzwemmen, maar uiteindelijk leidt dat tot niets. Als zwemmer heb je dus weinig in te brengen – je moet wel mee met de stroom. Hoezo vrije wil? Nu ja, je hebt wel de keuze om een tijdje tegen de stroom in te worstelen, en zelfs om de stroom om te leiden of waterwerken aan te legggen. Enige invloed is er dus wel.

Deze metafoor met de schepping gaat in zoverre mank dat het in deze wereld zo is dat we als mensen geacht worden mee te werken aan het vervolmaken van de schepping; met andere woorden aan het scheppen van de stroom. En daarbij wordt er natuurlijk wel van ons verwacht dat we daadwerkelijk meewerken aan het plan – dus het laten uitstromen van de rivier in de zee. Voor scheppen is creativiteit nodig en als we daarbij geen keuzes kunnen maken komt er van mede scheppen niets terecht. Vandaar dat we uitgerust zijn met het vermogen tot kiezen, vrije wil.

Deze situatie is paradoxaal. We kunnen kiezen, hebben vrije wil, maar uiteindelijk weinig of niets in te brengen ten aanzien van het uiteindelijke doel. Onze situatie doet enigszins denken aan een die van een driejarig kind in de koppigheidsfase. Hij/zij moet protesteren om zijn/haar autonomie te veroveren, maar al zijn/haar ‘nee’s’ halen uiteindelijk weinig uit. Dit proces kan zich min of meer herhalen in de tienerjaren. In een volgend blog zal ik laten zien hoe dit kan leiden tot het kleine en grote kwaad in de wereld.

1) Het Urantia boek is een in trance geschreven boek vergelijkbaar met de bijbel (gedeeltelijk), de Bhagavad Gita, The Course in Miracles, de Seth Boeken (Jane Roberts), Illusions (Richard Beck), Conversations with God (Neale Walsch), enz. Zie ook:
https://en.wikipedia.org/wiki/The_Urantia_Book.
2) Voor niets gaat de zon op, een blauwdruk voor een waardige wereld, hoofdstuk 3, 2012

Dreiging

Ik had de vorige week niet zo’n beste week. Het begon in het eerdere weekend met problemen met mijn computer en mijn bankrekeningen. Met de naweeën daarvan kamp ik nog steeds. Of het nu daardoor kwam, of dat het er niets mee te maken had, maar ik elk geval voelde ik me daarna geestelijk niet goed. Mijn dromen waren naargeestig en ik sliep slecht. Pas afgelopen weekend verbeterde mijn stemming weer.

Terugkijkend realiseerde ik me dat mijn achterliggende gemoedsaandoening een gevoel van dreiging was. Daar was ook buiten mijzelf wel aanleiding toe. Ik herlas ‘als ontspanning’ het vijfde deel van de Harry Potter boeken, en daarnaast het boek De Camino van Anya Niewierra. In beide boeken hangt ook een sfeer van dreiging in de lucht, net zoals in In de ban van de RIng, en in De Hongerspelen. Dat is natuurlijk maar fictie maar deze boeken zijn metaforen voor de dagelijkse realiteit, waarin ik eveneens een sfeer van dreiging ervaar. De dreiging van de klimaatcatastrofe, van de extinctie en van het kwaad waarover ik vorige week schreef en dat zich mijns inziens in de wereld duidelijk manifesteert. In de hierboven genoemde boeken wordt het kwaad gekoppeld aan een of enkele ‘personen’, maar in de dagelijkse realiteit is het kwaad meer verspreid en verkapt aanwezig. Toch is er een zo flagrante parallel met die boeken, dat de fantasiewerelden en de realiteit in mijn beleving in elkaar overvloeiden.

Ik knapte al aanzienlijk op toen ik door zelf-analyse door kreeg wat er mijn binnenste aan de hand was. Ik kon toen mijn binnenwereld en mijn buitenwereld beter uit elkaar halen. Dat lijkt me een uitstekende remedie voor iedereen die door de reële dreiging wordt aangetast. Maar wat me werkelijk hielp was een artikel in Het Rozekruis (2023-1) van Wilco van Koldam, dat me nog eens herinnerde aan de 3e antinomie van Kant, namelijk de tegenstelling tussen vrije wil en natuurwetten. Volgens Kant vloeit die tegenstelling voort uit onze geest, die de wereld nu eenmaal alleen in antinomieën kan waarnemen. En dus hebben we een keuze aan welke van de de thesen we aandacht schenken. Ik voor mij heb al lang gekozen voor de these van de vrije wil. Een consequentie daarvan is dat de dreiging niet werkelijkheid hoeft te worden. Dat hangt er maar van af waar wij als collectiviteit voor kiezen.Dat is trouwens ook de strekking van de genoemde boeken.

En zo zie je maar weer: aan een dark night ben ik deze keer ontsnapt door zelf-analyse en steun van buiten. Ook dat is een les die ik uit de ervaring van vorige week kan trekken. En ook die les geldt mijns inziens voor velen van ons.

Het leven geeft, het leven neemt. . .


Het leven houdt zijn wonderen verborgen
tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat
J.C.Bloem

Ik voel me een gezegend mens. Dat slaat op mijn huidige situatie, maar ook op om mijn levenshistorie. Er zijn veel kansen op mijn weg gekomen, die ik heb kunnen benutten. Veel in mijn leven is gelukt, en wat er niet is gelukt heeft ook zijn positieve sporen nagelaten. Er zijn ook moeilijke perioden en crises geweest, maar zelfs die hebben, achteraf gezien, hun positieve effecten gehad. Kun je nu zeggen dat mijn leven was voorbestemd, of heb ik dat zelf gecreëerd?

Het is denk ik beide, een interactie tussen wat het leven me geeft en hoe ik daar zelf mee omga. Welke keuze ik maak. Of ik de kansen zie en grijp, of dat ze aan me voorbijgaan. Dat neemt niet weg dat ik toch het gevoel heb geleid en gedragen te worden. En dat gevoel lijkt me moeilijk op te brengen voor mensen die wel door heel veel ongeluk getroffen worden. Maar ook voor hen geldt: er is altijd een keuze voor hoe je met de situatie omgaat – al is dat soms wel moeilijk in te zien.

Dit soort overwegingen komen bij me op als ik nadenk over de spanning die bestaat tussen voorbeschikking en vrije wil. Zoals ik in eerdere blogs (vorig najaar) heb laten zien geloof ik dat dit heelal niet toevallig in elkaar is gesmeten, een onwillekeurige keten is van oorzaak en gevolg. Ik geloof daarentegen dat aan dit heelal een oorsprong ten grondslag ligt, en dat van daaruit een bouwplan, een blauwdruk, een doel uitgaat. En dat wij mensen uitgenodigd worden mee te werken aan die bouw. Wij leven dus in een kader, een context, niet in een soort luchtledige. Maar ons leven wordt daar niet 100% door bepaald. We hebben daarbinnen een keuze – en dat is wat we vrije wil noemen.

Ik geloof dat vrije wil in laatste instantie niets anders is dan de keuze of we al dan niet willen meewerken aan die bouw. We hebben ook de vrijheid ons afzijdig te houden, of tegen te werken. Anders gezegd, om ons door de levensstroom mee te laten voeren, of daar tegen in te zwemmen (Stanley Keleman, Living your dying). Elke beslissing die we nemen, elke keuze die we maken, hoe futiel ook, is uiteindelijk terug te voeren op onze fundamentele houding ten aanzien van de bouw.

We worden bij het maken van de meer fundamentele keuzen waarvoor we in ons leven komen te staan ondersteund door onze innerlijke gids, de aanwezigheid van de oorsprong binnen in ons. Die kan zich tonen in woorden, beelden, intuïtie. We hebben de vrijheid die ondersteuning te negeren, en die leiding al dan niet in de wind te slaan. Wat we beslissen heeft altijd consequenties: de resultaten van onze beslissingen komen altijd bij ons terug (de wet van karma). We hebben er dus baat bij om inzicht in deze processen te verwerven, en daarom is het goed om af en toe eens na te denken over de relatie tussen predestinatie en vrije wil.

Waar gaat het (ga ik) heen?

Hebben we nu een vrije wil of niet? In de discussie daarover gaat het doorgaans om de vraag of het bewustzijn primair is, of dat de vrije wil altijd vooraf gegaan wordt door door een hersenactiviteit. In dat laatste geval zou van een eigenlijke vrije wil geen sprake zijn., omdat die hersenactiviteit onbewust is en altijd door materiële oorzaken bepaald wordt. Lang geleden heb ik al gesteld dat deze visie mijns inziens berust op een dwaling, en in die mening word ik door vele gerenommeerde wetenschappers gesteund.

Maar veel interessanter vind ik de discussie over de relatie tussen vrije wil en predestinatie, voorbeschikking. Lang heb ik het begrip predestinatie geassocieerd met Calvijn (en tot op zekere hoogte Luther), maar bij nader inzien blijkt dat deze discussie al minstens duizend jaar eerder is begonnen (en misschien nog wel veel eerder). In de rabbijnse literatuur van na de Babylonische ballingschap wordt deze discussie met verve gevoerd, en ook bij de Stoa, de Essenen en de vroege Christenen speelde deze discussie een rol.

Als we het hebben over predestinatie moeten we onderscheiden tussen de voorbestemming van de mensheid (de wereld) als geheel, en de persoonlijke predestinatie van ieder mens persoonlijk. In het eerste geval wordt verondersteld dat het heelal zoals wij dat kennen met een zekere bedoeling is geschapen. Het ontwikkelt zich dan volgens een soort blauwdruk, een bouwplan, waarvan onder meer de wetten van de evolutie een manifestatie zijn. Eindtijd theorieën zijn van deze opvatting een voorbeeld, maar men kan ook in een bouwplan geloven zonder dat er van een eindtijd sprake is. Over de vraag of een bouwplan kan samen gaan met vrije wil kom ik later te spreken.

Persoonlijke predestinatie kan volgens mij niet samen gaan met vrije wil. De leer dat men al dan niet is uitverkoren is er een voorbeeld van, maar ook als de goddelijke genade ons daarvan kan bevrijden, is er geen sprake van onze eigen vrije wil. Natuurlijk kunnen we goede werken verrichten of juist slechte dingen doen, maar dat zou op zichzelf ook voorbeschikt zijn en dan kan je niet echt van vrije keuzen of beslissingen spreken. Ook als de leer van het al dan niet uitverkoren zijn je niet aanspreekt, kan je geloven in volledige voorbeschikking.

Vele theologen en filosofen hebben met dit probleem geworsteld. De Farizeeën geloofden in voorbeschikking, maar wilden toch de vrije wil niet opgeven (zoals de Sadduceeën en de Essenen deden). Zij moesten zich dus in allerlei filosofische en theologische bochten wringen om deze paradox te verklaren. Datzelfde geldt voor de Stoa, de Griekse tragedieschrijvers, en voor Hillel, Johannes de Doper en Jezus. Voor Augustinus was het duidelijk: die geloofde hartstochtelijk in predestinatie, zowel op collectief als op individueel niveau. Maar voor Thomas van Aquino was dat toch niet bevredigend, en ook de lutheranen hebben dit absolute standpunt gaandeweg verlaten. De befaamde strijd tussen Arminius en Gomarus ging hier ook over, waarbij Gomarus het absolute predestinatie standpunt innam.

In een volgende blog ga ik er op in waarom hierover nadenken voor ons belangrijk is.

Synode van Dordrecht

Nogmaals: vrije wil?

Degenen die me in de loop van de jaren gevolgd hebben weten dat ik een fel bestrijder ben van de theorie dat de vrije wil – het vermogen te kiezen tussen alternatieven – niet bestaat. Het argument voor die stelling is dat processen in de hersenen aan bewuste keuzen vooraf gaan (zie afbeelding hieronder). Waarbij volledig aan de mogelijkheid voorbij wordt gegaan dat het ook zo kan zijn dat hersenbewegingen door een non-lokaal bewustzijn worden aangestuurd. Daaruit heb ik afgeleid dat de vrije wil wel bestaat, maar dat is bij nader inzien toch een beetje kort door de bocht. Weliswaar heb ik het bewijs dat de vrije wil niet bestaat hiermee onderuit gehaald, maar het omgekeerde nog niet bewezen. Het zou zo kunnen zijn, dat in dat non-lokaal bewustzijn deterministische processen een overheersende rol spelen. Met andere woorden dat onze keuzen schijnbaar vrij zijn, maar in feite zijn voorbestemd.

Als ik nadenk over de belangrijkste beslissingen en keuzen die ik in mijn leven gemaakt heb, dan voelen die als vrije keuzen. Maar als ik er dieper over doordenk lijkt het wel of juist de meest wezenlijke beslissingen niet genomen zijn maar gevallen. Ik had de keuze al gemaakt, de beslissing was al genomen, voordat ik me daarvan – soms pas maanden later – bewust werd. Dat inzicht wordt ondersteund doordat ik sterk ervaren heb geleid te worden door een innerlijke gids – maar wat komt die vandaan?

Uiteraard heb ik op al deze vragen geen antwoord. Waarom is het toch belangrijk hierover na te denken? Dat heeft met verantwoordelijkheid te maken. Als er geen vrije wil is, zijn we ook niet verantwoordelijk. Dat geldt voor onszelf, maar ook voor al die mensen wier gedrag we afkeuren of zelfs verafschuwen.

Of ik verantwoording neem of niet voelt voor mij op zichzelf als een keuze. Ik kies daarvoor. Weshalve ik het als werkhypothese voorlopig maar houd op het bestaan van een vrije wil.

Baruch d’Espinoza.

In mijn omgeving hoor ik de laatste tijd, misschien al wat langer, zeer lovend spreken over Spinoza (1632-1677). Hij zou een baanbrekend filosoof geweest zijn, een wegbereider voor de Verlichting, met een boodschap die ook in deze tijd nog van grote betekenis is. Ik had echter nooit iets van hem gelezen, en ook heel weinig over hem, dus ik dacht, daar moet misschien eens verandering in komen. Zo gezegd, zo gedaan.

Het is me niet meegevallen. Ik vond hem moeilijk te begrijpen. Dat komt deels door zijn taalgebruik, deels door de structuur van zijn betoog in zijn hoofdwerk, de Ethica, dat is opgebouwd als vijf Euclidische (meetkundige) redeneringen: uitgaand van een aantal axioma’s komt hij tot 259 stellingen die hij stuk voor stuk logisch moet bewijzen. Dat is natuurlijk een onmogelijke opgave, waar hij dan ook niet in slaagt.

Dat neemt niet weg dat als je hem in zijn tijd ziet hij wel degelijk vernieuwende inzichten heeft voortgebracht. Hij ziet God niet als een persoonlijke identiteit, maar als een substantie, die zichtbaar wordt in de natuur en in het denken (hier zie je de invloed van Descartes). Dat is tegelijkertijd het enige dat er is: er is maar één substantie, die zich in de wereld manifesteert in deze twee dimensies, door hem ‘modi’, enkelvoud modus, genoemd. De mens bestaat zodoende ook alleen maar uit lichaam en verstand; voor zoiets als ‘ziel’, of bewustzijn van het transcendentale is bij hem geen plaats.*) De ‘vrije wil’ bestaat bij Spinoza dan ook niet: alles wordt bepaald door de causa sui: de oorspronkelijk oorzaak (‘God’). Je zou dat een pantheïstische versie van de predestinatieleer kunnen noemen, maar dan zonder de morele lading die deze leer heeft. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat Spinoza populair is bij de materialisten in deze tijd.

Spinoza kan hierin natuurlijk niet consequent zijn – al zou hij dat zelf waarschijnlijk anders zien. Geluk en moraliteit komen bij hem voort uit de vervolmaking van het verstand. Daarom moeten we ons eigen verstand met aandacht bekijken en onderzoeken en onze aandriften beheersen. Dan gaan we alles zien in het licht van de eeuwigheid, en komen we ook tot het volmaakte, ethische handelen. We kunnen dit natuurlijk doen of laten – dus toch een ‘vrije wil? Bij dit proces smokkelt hij ook het begrip intuïtie binnen, wat zich moeilijk rijmen laat met de gedachte dat de mens alleen maar zou bestaan uit verstand en lichaam.

Vrijheid heeft bij Spinoza niet te maken met de vrije wil, maar is politieke vrijheid: de vrijheid van denken en de vrijheid je gedachten publiekelijk uit te mogen spreken. Van die vrijheid en van tolerantie was hij een groot voorvechter, en dat was in zijn tijd een moedige houding. In dit opzicht was hij inderdaad een voorloper van de Verlichting, en ook van het moderne humanisme. Die boodschap hebben we helaas nog steeds hard nodig – dus misschien is het toch niet zo gek om Spinoza, ondanks zijn beperkingen, in ere te houden.

*) In de spirituele tradities onderscheiden we: body, mind en soul/spirit. In de opera Die Zauberflöte van Mozart zien we bij Sarastro de tempels van Natuur (lichaam), Verstand, en Wijsheid. Het is in die laatste tempel dat Tamino zijn inwijding ondergaat.

Een te lang blog over een persoonlijke ergernis.

In 2010 verscheen het boek Wij zijn ons brein van Dick Swaab, en dat baarde nogal opzien, onder meer omdat hij het bestaan van een vrije wil ontkende. Deze stelling werd sindsdien herhaaldelijk op logische en wetenschappelijke gronden weerlegd (onder meer door mij zonder het boek overigens gelezen te hebben). Niettemin blijft deze stelling van hem hardnekkig rondzingen. Dus toen ik dezer dagen het boek bij toeval (?) in handen kreeg dacht ik: ik moet het toch eens lezen. En dat heb ik intussen gedaan.

Het was een interessante ervaring. Mijn metafoor voor de hersenen als een ontvangsttoestel van non-lokaal bewustzijn bleek toch wel wat te simpel. Je kunt de hersenen beter vergelijken met een netwerk (bijvoorbeeld een zelflerende computer, of internet), of (Swaabs eigen metafoor) het geallieerde commandocentrum tijdens de tweede wereldoorlog. Maar ook die metaforen laten zien dat de hersenen temidden van alles ook te vergelijken zijn met een ontvangst- en weergavetoestel. Tegelijkertijd is het verbijsterend om te zien wat de hersenen allemaal kunnen zonder interventie van de geest, en ik begrijp goed hoe bestudering daarvan zowel de wetenschapper als de ontwikkelde leek in verwarring kan brengen.

Zolang Swaab zich beperkt tot zijn eigen vakgebied, hersenonderzoek, schrijft hij deskundig, informatief en onderhoudend, en met empathie voor patiënten met hersenletsel of -ziekte. Zo laat hij overtuigend zien dat geslachtelijk identificatie (lhbti) wortelt in de hersenen, en niet, zoals lang gedacht werd, in de opvoeding. Maar zodra hij zich buiten zijn eigen vakgebied begeeft – en dat doet hij herhaaldelijk – gaat hij volledig de mist in. Zo komt hij tot de volgende stellingen:

  • lichaamsbeweging is ongezond
  • de vrije wil bestaat niet
  • het bewustzijn zetelt in, en is beperkt tot, de hersenen
  • er bestaat geen hiernamaals
  • God bestaat ook niet, evenmin als een transcendente wereld
  • het geweten en moreel gedrag zijn uitsluitend biologisch (fysiek) gefundeerd, en worden verder bepaald door socialisatie
  • het volledige geheugen is opgeslagen in de hersenen
  • de evolutietheorie verklaart het scheppingsproces volledig (bij de argumentatie van deze stelling haalt hij de theorie van intelligent design en creationisme door elkaar)
  • synchroniciteit bestaat niet

enzovoorts en zo verder. Ieder weldenkend mens, en zeker iedere weldenkende wetenschapper kan je uitleggen dat je nooit kan bewijzen dat iets niet bestaat, en dat andere stellingen gebaseerd zijn op een onbewezen aanname (axioma). Voorts heeft Swaab op een aantal fundamentele vragen – het ontstaan van het leven, waar komt de stuwende kracht van de evolutie vandaan, de relatie tussen hersenprocessen en beleving – geen antwoord, maar pretendeert dat deze antwoorden uit de bestudering van de hersenen en de evolutie te herleiden zijn. Het is voor mij onbegrijpelijk hoe een intelligent mens als Swaab zo de plank mis kan slaan. Hij beschouwt zijn meningen als feiten, en past daarmee in de trend die we heden ten dage zien op Twitter en bij populistische partijen.

Het voert voor dit blog te ver om al deze stellingen te weerleggen. Ik heb dat eerder gedaan; zie mijn blogs van 8 en 16 juni 2016, 21 december 2017 en 21 juni 2018. Je zou dus zeggen: laat het toch rusten. Ik zou die oude koe dan ook niet meer uit de sloot hebben gehaald, ware het niet dat Swaab, door zijn arrogantie, de stelligheid waarmee hij zijn meningen als absolute waarheden poneert, en het dedain waarmee hij diegenen die een andere mening zijn toegedaan aanspreekt, grote schade aanricht. Gerenommeerde wetenschappers als Cees Dekker, Pim van Lommel, M. Behe, en A. van den Beukel worden als kleine jongens in de hoek gezet. Hun theorieën kun je net zo min objectief bewijzen als het materialisme van Swaab, maar ze gaan daar, voor zover ik kan nagaan, met aanzienlijk minder pretentie en meer prudentie mee om. En natuurlijk maken zij ook wel eens een denkfout. Swaab heeft een scherp oog voor de splinters in hun werk, maar de balken in zijn eigen oog ziet hij niet.

Wat heb ik toch een hekel aan dogmatiek, en aan mensen die hun eigen subjectieve meningen tot heilige waarheden verheffen. Ik vind dat dodelijk voor debat, communicatie en onderling begrip. Misschien heb ik er ook zo’n hekel aan omdat ik er zelf ook niet geheel vrij van ben, maar ik hoop dat dit in de loop van de jaren minder is geworden. Ik heb moeizaam moeten leren dat iedere ‘waarheid’ relatief en persoonlijk is, hooguit een aspect van de grotere Waarheid (als die er is) en altijd moet kunnen worden opgegeven als je je vrijheid van denken wilt behouden. Over dogmatiek in de Christelijke kerk een volgende keer.